201101656/1/A4.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Minkcon B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna:
Nbw 1998) verleend voor de nertsenhouderij aan de Drosteweg 14 te Putten in het Natura 2000-gebied Veluwe.
Bij besluit van 23 december 2010 heeft het college het door MOB tegen het besluit van 18 februari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de bij dit besluit verleende vergunning herroepen en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
MOB heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge, N.Y.C. Jeukens, ir. A. Fopma, mr. P.F.H.A. Tillie,
allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 21 november 2012 in zaak nr. 201101656/1/T1/A4 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 23 december 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen.
MOB heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 23 december 2010 in strijd is met artikel 19d, derde lid, van de Nbw 1998 en de artikelen 3:2 en 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft hiertoe overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de uitzondering op de vergunningplicht voor bestaand gebruik van toepassing is, dat het college te kennen heeft gegeven dat het noch in het besluit tot vergunningverlening van 18 februari 2008, noch in het besluit van 23 december 2010 rekening heeft gehouden met de gevolgen die de exploitatie van de nertsenhouderij, naast ammoniakdepositie, kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied de Veluwe en dat het college heeft nagelaten bij het besluit van 23 december 2010 te beslissen op het door MOB gedane verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van haar bezwaar heeft moeten maken.
De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak de gebreken te herstellen door met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 10 van de tussenuitspraak is overwogen het besluit van 23 december 2010 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.
2. Het besluit van 20 februari 2013 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, mede onderwerp van het geding.
3. Bij de voorbereiding van het besluit van 20 februari 2013 is het college ingevolge artikel 19e van de Nbw 1998 alsnog nagegaan of de exploitatie van de nertsenhouderij waarvoor de vergunning is aangevraagd, naast ammoniakdepositie, zodanige nadelige effecten heeft op de soorten waarvoor het gebied de Veluwe is aangewezen dan wel op de natuurlijke kenmerken van het gebied, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen dient te worden geweigerd. Het college heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Voorts heeft het college bij het besluit van 20 februari 2013 het verzoek van MOB om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, afgewezen.
4. MOB voert aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de akoestische gevolgen die de aangevraagde exploitatie van de nertsenhouderij kan hebben voor de soorten waarvoor het gebied de Veluwe is aangewezen. Voorts voert zij aan dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de risico’s van verspreiding van dierziekten, zoals de hondenziekte. Zij wijst erop dat de aanvraag ziet op een aanzienlijke uitbreiding van de bedrijfsomvang, nu vergunning is gevraagd voor het houden van 2.999 nertsen, terwijl dat aantal volgens haar in de in 1976 vergunde situatie slechts 750 bedroeg. Deze uitbreiding had het college moeten aanzetten tot nader onderzoek, aldus MOB.
4.1. In het besluit van 20 februari 2013 is het college de gevolgen die de aangevraagde exploitatie van de nertsenhouderij voor de instandhoudingsdoelstellen van het Natura 2000-gebied de Veluwe kan hebben nagegaan aan de hand van de zogenoemde Effectenindicator voor Natura 2000-gebieden van het ministerie van Economische Zaken en de leefgebiedenkaart van de provincie Gelderland.
De onderzochte gevolgen zijn verdroging, verontreiniging, vermesting of verzuring, de effecten van geluid, optische verstoring en mechanische effecten als gevolg van bouwactiviteiten. Ten aanzien van geluid vermeldt het besluit van 20 februari 2013 dat van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen alleen de wespendief en de zwarte specht voor geluid gevoelig zijn en dat geen sprake is van een toename van geluidbronnen, zodat de vergunning wegens geluideffecten niet behoeft te worden geweigerd.
4.2. Het betoog van MOB over de uitbreiding van de bedrijfsomvang mist feitelijke grondslag, omdat anders dan zij stelt voor de nertsenhouderij in 1976 op grond van de Hinderwet een vergunning was verleend voor het houden van 3.000 nertsen, en dus niet voor 750 nertsen. Hetgeen zij aanvoert geeft reeds hierom geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij zijn beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de effecten van geluid.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij zijn beoordeling ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het risico van verspreiding van dierziekten voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat MOB slechts in het algemeen heeft gesteld dat verspreiding van dierziekten een gevaar kan vormen voor de aangewezen soorten en typen. Voor zover MOB aanvoert dat rekening had moeten worden gehouden met het risico van verspreiding van dierziekten voor de soorten en typen waarvoor het gebied niet is aangewezen, overweegt de Afdeling dat bij vergunningverlening als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 slechts de gevolgen hoeven te worden betrokken voor de soorten en typen van het gebied waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
Gelet op het voorafgaande geeft hetgeen MOB aanvoert geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht. De betogen falen.
5. MOB betoogt dat het college haar verzoek om vergoeding van de kosten van het maken van bezwaar ten onrechte heeft afgewezen. Volgens haar heeft het college bij het besluit van 20 februari 2013 het besluit van 23 december 2010 herroepen.
5.1. Anders dan MOB veronderstelt, vindt herroeping alleen plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het primaire besluit. Het besluit van 23 december 2010 is niet het primaire besluit. Dat is het besluit van 18 februari 2008. Dit besluit is bij het besluit van 20 februari 2013 niet herroepen. Vergoeding van de kosten van het maken van bezwaar op grond van artikel 7:15 van de Awb is dan niet mogelijk. Derhalve heeft het college het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten terecht afgewezen. Het betoog faalt.
6. Het beroep tegen het besluit van 23 december 2010 is gezien de tussenuitspraak gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 19d, derde lid, van de Nbw 1998 en de artikelen 3:2 en 7:15, derde lid, van de Awb te worden vernietigd.
7. Het beroep tegen het besluit van 20 februari 2013 is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond.
8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 december 2010 gegrond;
II. vernietigt dat besluit;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 20 februari 2013 ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Mobilisation For The Environment het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013