201207754/1/V6.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], mede voor hun minderjarige kinderen (hierna: [appellanten]), beiden wonend te Schijndel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juni 2012 in zaken nrs. 12/610 en 12/612 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Bij onderscheiden besluiten van 13 april 2011 heeft de minister de verzoeken van [appellanten] om hun en hun minderjarige kinderen het Nederlanderschap te verlenen (hierna: de verzoeken), afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 12 januari 2012 heeft de minister de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2012 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN. Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
De Handleiding vermeldt voorts dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding. Verder is in de Handleiding vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3. De staatssecretaris heeft de verzoeken afgewezen omdat de identiteit en nationaliteit van [appellant A], [appellant B] en hun minderjarige kinderen niet kunnen worden vastgesteld. Niet in geschil is dat [appellanten] bij de verzoeken geen geldige buitenlandse paspoorten en geen gelegaliseerde geboorteaktes hebben overgelegd.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de door hen bij brief van 20 april 2012 overgelegde stukken buiten de beoordeling van het beroep heeft gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Zij voeren daartoe aan dat zij deze stukken tijdig hebben ingediend en aldus hun eerder ingenomen stelling - dat de Armeense en Azerbeidzjaanse autoriteiten in Nederland niet reageren op hun verzoeken om afgifte van de gevraagde documenten - nader hebben toegelicht.
4.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
4.2. [appellanten] hebben de onder 4 bedoelde stukken met inachtneming van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn bij de rechtbank ingediend. Nu zij daarmee hun bij de verzoeken gedane beroep op bewijsnood hebben toegelicht en hun reeds eerder ingenomen stelling, weergegeven onder 4, hebben gestaafd, is in de aard en inhoud van deze stukken geen beletsel gelegen voor het geven van een toereikende reactie daarop door de staatssecretaris. De omvang van de stukken stond daaraan evenmin in de weg. Daar komt bij dat de staatssecretaris, gelet op zijn verweerschrift in beroep, tijdig van de stukken kennis heeft kunnen nemen en over de betekenis daarvan een standpunt heeft ingenomen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank een onjuist gebruik gemaakt van haar bevoegdheid deze stukken wegens strijd met een goede procesorde buiten de beoordeling van het beroep te laten. De klacht is derhalve terecht voorgedragen, maar kan, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen onder 5.1, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij niet in bewijsnood verkeren. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij de Armeense en Azerbeidzjaanse autoriteiten hebben verzocht om afgifte van de gevraagde documenten, zonder resultaat. Daar komt bij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij afkomstig zijn uit Nagorno-Karabach, een staat die internationaal niet wordt erkend en geen diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland heeft. [appellanten] voeren verder aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de gezondheidsproblemen van [appellant A] die zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in bezwaar en beroep hebben gestaafd met medische stukken.
5.1. [appellanten] hebben niet aangetoond dat zij van de Azerbeidzjaanse autoriteiten geen gelegaliseerde geboorteaktes en paspoorten kunnen verkrijgen. Dat zij - gelet op onder meer de bij brief van 20 april 2012 overgelegde stukken - de Azerbeidzjaanse ambassade te Den Haag meermalen schriftelijk hebben verzocht om afgifte van de gevraagde documenten zonder een antwoord te hebben ontvangen en telefonisch contact evenmin tot het beoogde resultaat heeft geleid, is daartoe onvoldoende. Daar komt bij dat de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat [appellanten] niet hebben getracht de gevraagde documenten met behulp van - professionele - derden te verkrijgen. [appellanten] hebben derhalve niet al het mogelijke gedaan om de gevraagde documenten te verkrijgen. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellanten] niet in bewijsnood verkeren. [appellanten] betogen weliswaar terecht dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ter staving van de gezondheidsproblemen van [appellant A] in bezwaar en beroep een aantal verklaringen hebben overgelegd, maar dat laat onverlet dat twee van die verklaringen niet zijn opgesteld door een arts. In de verklaring van huisartsen P. Moazzeni en J. Musterd staat dat [appellant A] onder zware psychische druk staat, belast is met een depressie en wordt behandeld met medicijnen en cognitieve therapie. In de bij het nader stuk overgelegde verklaring van de psychiatrische instelling waarbij [appellant A] in behandeling is, staat dat [appellant A] door zijn gezondheidsproblemen niet in staat is activiteiten te ondernemen in het kader van zijn verzoek om naturalisatie. Wat ook van deze verklaringen zij, deze leiden niet tot een ander oordeel, nu het gestelde onvermogen van [appellant A] om inspanningen te verrichten ter verkrijging van de gevraagde documenten, onverlet laat dat van [appellant B] mag worden gevergd dat zij - mede voor [appellant A] - dergelijke inspanningen wél verricht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellanten] niet hebben gesteld dat de directe betrokkenheid van [appellant A] daarbij noodzakelijk is.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij staatloos zijn.
6.1. Voor zover [appellanten] aldus beogen te betogen dat zij niet meer geregistreerd staan in hun gestelde geboorteplaats in Nagorno-Karabach en geen toegang hebben tot het bevolkingsregister aldaar, laat dat onverlet dat, zoals is overwogen onder 5.1, [appellanten] niet hebben aangetoond dat zij de gevraagde documenten niet zelf en evenmin met behulp van - professionele - derden kunnen verkrijgen. Gelet hierop en nu de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat de in de GBA opgenomen informatie over de nationaliteit van een vreemdeling in beginsel leidend is, de nationaliteit van [appellanten] volgens de GBA onbekend is en zij niet hebben verzocht om wijziging van de GBA op dit punt, faalt het betoog.
7. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan de omstandigheid dat de door [appellant B] tijdens haar asielprocedure overgelegde, originele geboorteakte (hierna: de geboorteakte) is kwijtgeraakt door toedoen van de IND. Zij voeren daartoe aan dat [appellant B] hierdoor niet in staat is geweest de geboorteakte - die door de Koninklijke Marechaussee authentiek is bevonden - te laten legaliseren en dat, indien [appellant B] over dit stuk had kunnen beschikken, zij de gevraagde documenten mogelijk had kunnen verkrijgen. [appellanten] voeren voorts aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, hoewel de staatssecretaris heeft aangeboden een verklaring op te stellen met het oog op het aanvragen van vervangende documenten, die hulp hun niet kan baten.
7.1. Niet in geschil is dat de geboorteakte door toedoen van de IND is kwijtgeraakt. De stelling van [appellanten] dat, indien [appellant B] had beschikt over de geboorteakte, zij deze mogelijk hadden kunnen laten legaliseren, wat daar ook van zij, laat onverlet dat, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1, [appellanten] niet al het mogelijke hebben gedaan om geldige buitenlandse paspoorten te verkrijgen. Reeds hierom kan het betoog niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
8. Het betoog van [appellanten] dat, gelet op de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 december 2011, LJN: BV0474, de rechtbank niet heeft onderkend dat zij hun beroepen gegrond had moeten verklaren, faalt reeds omdat de Afdeling voormelde uitspraak heeft vernietigd bij uitspraak van 7 november 2012 in zaak nr. 201201050/1/V6.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Oei
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013