ECLI:NL:RVS:2013:CA0689

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209769/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij op 29 mei 2012 een beslissing is genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen tegen [appellant] wegens het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 119,00, zijn voor rekening van [appellant] gesteld. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die de zaak heeft doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 april 2013, waarbij [appellant] aanwezig was. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 29 mei 2012 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet was ondertekend en [appellant] niet tijdig het verzuim had hersteld. [appellant] betoogde dat hij het bezwaarschrift wel degelijk had ondertekend en dat hij ten onrechte als overtreder was aangemerkt, omdat hij geen vuilniszak had geplaatst op de betreffende locatie. Hij stelde dat de naam op de aangetroffen envelop niet van hem was en dat het college bij de huiseigenaar had moeten nagaan van wie de vuilniszak afkomstig was.

De Afdeling oordeelde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat [appellant] het verzuim niet voor de gestelde termijn had hersteld. De beroepsgrond van [appellant] faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 mei 2013.

Uitspraak

201209769/1/A4.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het college zijn beslissing om op 16 april 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag.
De rechtbank heeft dit beroep ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2013, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt een bezwaarschrift ondertekend.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2012. Het college heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet was ondertekend en [appellant] niet heeft voldaan aan de bij brief van 4 juli 2012 geboden mogelijkheid om dat verzuim te herstellen voor 18 juli 2012.
3. [appellant] betoogt dat hij het bezwaarschrift voor 18 juli 2012 heeft ondertekend en geretourneerd. Ook voert hij aan dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt, omdat hij geen vuilniszak heeft geplaatst bij de [locatie 1] te Den Haag. Hij wijst er in dit verband op dat de naam die is aangetroffen op een envelop in de vuilniszak niet van hem is. [appellant] stelt dat hij op kamers woont aan de [locatie 2] en dat het college bij de huiseigenaar had moeten nagaan van wie de vuilniszak afkomstig was.
3.1. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd te kennen gegeven dat hij het tekenexemplaar van zijn bezwaarschrift op 23 juli 2012 voorzien van zijn handtekening heeft geretourneerd aan het college. Nu [appellant] het bij de brief van 4 juli 2012 geconstateerde verzuim niet voor 18 juli 2012 heeft hersteld, heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet daarop is hetgeen hij verder heeft aangevoerd niet van belang.
De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
552.