201209774/1/A1.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 september 2012 in zaak nr. 10/1849 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
Bij besluit van 5 januari 2010, gewijzigd bij besluiten van 12 oktober 2010 en 9 augustus 2012 (hierna: het besluit van 9 augustus 2012) heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het aanleggen van een insteekhaven op het perceel Westerdijk 34 te Leimuiden (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 5 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2013, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door H.C. Turk-de Jong en mr. V. Platteeuw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J. Wols, advocaat te Leiden, en ir. A.J. van Seters, werkzaam bij Fugro Ingenieursbureau B.V., gehoord.
1. Het bouwplan voorziet in de aanleg van een insteekhaven met een lengte van 17,5 m, een breedte van 8 m en een diepte van ongeveer 2,5 m. Een van de lange zijden van de haven is voorzien op een afstand van 3 m van het perceel van [appellant] en op 6 m van de woning van [appellant] aan de [locatie].
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte niet beschikt over de situatietekening 318B van 28 oktober 2010 die in het besluit van 9 augustus 2012 wordt genoemd, alsook het rapport van Milieutechniek ZVS Eemnes BV (ZVS, PK11132 van 15 april 2011) met betrekking tot handboringen die ter plaatse van de insteekhaven zijn verricht, waarnaar Fugro verwijst in zijn rapport van 19 juli 2011. Het college heeft hierdoor gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), aldus [appellant].
2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat het college in het besluit van 9 augustus 2012 als datum van de tekening per abuis 28 oktober 2010 heeft genoemd, maar dat dit de tekening van 28 oktober 2009 is die met het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage heeft gelegen. Met betrekking tot de rapportage van Milieutechniek ZVS Eemnes BV heeft het college ter zitting aannemelijk gemaakt dat dit geen document betreft dat voorafgaand aan de besluitvorming ter inzage had behoren te worden gelegd, maar dat dit betrekking heeft op de uitvoering van het bouwplan. Van strijd met artikel 3:11, eerste lid van de Awb is daarom niet gebleken.
3. Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westerdijk", rust op het perceel de bestemming "Tuin". Het bouwplan is met deze bestemming in strijd. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat gold ten tijde van belang.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het besluit van 9 augustus 2012 heeft kunnen baseren op het rapport van Fugro Ingenieursbureau B.V. (hierna: Fugro) van 19 juli 2011. Volgens hem vertoont het advies van Fugro wezenlijke gebreken, omdat het niet overeenkomt met de uitgangspunten die zijn neergelegd in het memo van Ingenieursbureau Bartels B.V. (hierna: Bartels) van 6 juli 2012 (hierna: de uitgangspuntennotitie), welke uitgangspunten alle als voorwaarden aan de bij besluit van 9 augustus 2012 verleende bouwvergunning zijn verbonden. [appellant] stelt in dit verband dat volgens de uitgangspuntennotitie zijn woning aan de [locatie] in de berekeningen moet worden meegenomen als een zogeheten bovenbelasting van 20 kN/m2 en dat deze bovenbelasting in het rapport van Fugro van 19 juli 2011 geen onderdeel uitmaakt van de berekeningen. Verder voert hij aan dat bij de voorziene ontgraving van de insteekhaven ‘in den natte’, de vervormingen van de in de insteekhaven aan te brengen damwand groter zullen zijn dan de door Fugro berekende vervormingen van 14 mm en dat de maximaal toegestane vervorming van 18 mm die in de uitgangspuntennota is opgenomen, waarschijnlijk zal worden overschreden. [appellant] vreest dat als gevolg hiervan, door zetting van de grond, schade aan zijn woning zal ontstaan.
Volgens [appellant] worden de door hem gestelde gebreken in het rapport van Fugro bevestigd door het rapport van kennisinstituut Deltares van 10 oktober 2012, dat hij met het hogerberoepschrift heeft overgelegd. [appellant] stelt tevens dat de rechtbank heeft miskend dat de conclusies in de uitgangspuntennotitie niet juist zijn, zodat deze ten onrechte als voorwaarden aan de verleende bouwvergunning zijn verbonden.
4.1. Onder 13 van de uitgangspuntennotitie staat dat, in de berekeningen op een afstand van circa 6 m vanaf de toekomstige insteekhaven een bovenbelasting van 20 kN/m2 met een breedte gelijk aan de breedte van de woning aan de [locatie] meegenomen dient te worden. Omdat, anders dan de situatie waarvan Bartels lijkt uit te gaan, het grootste en dichtstbijzijnde deel van de bij [appellant] in eigendom zijnde belending niet op staal, maar op palen is gefundeerd, heeft Fugro in zijn rapport van 19 juli 2011 geen belasting als gevolg van de belending in het rekenmodel opgenomen.
[vergunninghouder] heeft naar aanleiding van het door [appellant] ingestelde hoger beroep, Fugro de opdracht gegeven zijn eerdere rapport te actualiseren in die zin dat daarin de stellingen van Deltares worden verwerkt. Tevens heeft hij Fugro opgedragen van een zogeheten worstcasescenario uit te gaan, te weten de hypothetische situatie dat de bedoelde belending uitsluitend op staal is gefundeerd. Naar aanleiding van deze opdracht heeft Fugro op 25 februari 2013 een geactualiseerd rapport uitgebracht, dat ter zitting is toegelicht. Volgens dit rapport wordt, ook wanneer van de worstcasesituatie wordt uitgegaan, de maximaal toegelaten vervorming van de te plaatsen damwand niet overschreden. De bedenkingen tegen het rapport van 25 februari 2013 die [appellant] naar voren heeft gebracht, zijn onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Hierbij wordt van belang geacht dat [appellant] geen deskundige is als bedoeld in artikel 8:34 van de Awb en dat Deltares zijn conclusies dat de vervormingen groter zullen zijn dan de door Fugro berekende waarde van 14 mm en dat de kans groot is dat de door het college gestelde eis van 18 mm maximale vervorming, niet heeft onderbouwd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in het door [appellant] aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het rapport van Fugro van 19 juli 2011, waarvan de uitkomsten in het rapport van 25 februari 2013 zijn bevestigd voor een situatie die ongunstiger is dan de situatie die zich in werkelijkheid voordoet, niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen en is zij er terecht van uitgegaan dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgangspuntennotitie niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Zij heeft voorts terecht overwogen dat de aspecten die de concrete uitvoering van het bouwplan betreffen, geen afbreuk kunnen doen aan de bewijskracht van de conclusies waarop het college zich bij de beslissing op de aanvraag heeft gebaseerd.
5. Het betoog van [appellant] dat het college de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning had behoren te weigeren, omdat zich in de aan te leggen insteekhaven algen zullen ophopen die door rotting stankoverlast zullen veroorzaken, faalt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gevreesde overlast als gevolg van realisering van het bouwplan, onevenredig zal zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat geurhinder door algengroei zich in het gehele gebied van de Oude Wetering en zijn zijwateren voordoet en dat, naar het college ter zitting heeft toegelicht, eventuele overlast slechts gedurende korte perioden voorkomt. De rechtbank is er daarom terecht van uitgegaan dat de mogelijke geurhinder als gevolg van de aanleg van de insteekhaven niet zodanig zal zijn dat het college om die reden niet tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning had mogen overgaan.
6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond met betrekking tot alternatieve locaties voor de insteekhaven mist feitelijke grondslag, nu de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak een overweging heeft gewijd.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013