201210675/1/A1.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/1608 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven.
Bij besluit van 11 november 2011 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing om op 26 oktober 2011 de in de woning aan de [locatie] te Rotterdam aangetroffen hennepkwekerij te ontmantelen op schrift gesteld. Daarbij heeft het aan [appellant] medegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.
Bij besluit van 2 december 2011 heeft het dagelijks bestuur de kosten voor de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 5.713,16 en deze kosten voor rekening van [appellant] gebracht.
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen de besluiten van 11 november 2011 en 2 december 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2013, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Boer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet draagt een ieder die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat gebruiken geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. [appellant] was ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij eigenaar van de woning aan de [locatie], die hij aan een derde verhuurde. Niet langer in geschil is dat het gebruik van de woning als hennepkwekerij in strijd is met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet en dat het dagelijks bestuur bevoegd was terzake handhavend op te treden. Het geschil spitst zich toe op de vraag, of het dagelijks bestuur [appellant] terecht als overtreder heeft aangemerkt en derhalve de kosten, verband houdend met de toepassing van bestuursdwang, ten laste van hem heeft mogen brengen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en de kosten van bestuursdwang ten onrechte op hem heeft verhaald. Daartoe voert hij aan dat hij niet wist of had kunnen weten dat een deel van de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. In dat verband voert hij aan dat hij zich voldoende op de hoogte heeft gesteld van de inkomsten van de huurder en dat hij voldoende informatie had over de hoedanigheid van de huurder, nu deze een goede vriend was van zijn neef. Voorts stelt [appellant] dat hij zich voldoende heeft geïnformeerd over het gebruik dat van het pand werd gemaakt. [appellant] wijst er in dit verband op dat hij de woning een maand na aanvang van de verhuur heeft bezocht en niet heeft gemerkt dat een hennepkwekerij aanwezig was. Voorts stelt hij dat zijn neef regelmatig bij de woning is geweest en dat hij niets vreemds heeft waargenomen.
3.1. De rechtbank heeft terecht als uitgangspunt genomen dat voor de beantwoording van vraag, of [appellant] als overtreder aangemerkt kan worden, van belang is of hij wist, dan wel redelijkerwijs had kunnen weten, dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. De rechtbank heeft de administratie van [appellant] en de inspanningen die hij heeft verricht om zich te informeren over het gebruik van de woning, terecht van belang geacht.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [appellant] een deugdelijke administratie heeft gevoerd. Blijkens een onvolledig ingevulde huurovereenkomst heeft [appellant] de woning op 6 maart 2011 verhuurd. [appellant] heeft een kopie van een legitimatiebewijs van de huurster overgelegd waarvan de geldigheidsduur bij het afsluiten van de huurovereenkomst bijna vier maanden was verstreken. Voorts heeft [appellant] de woning met ingang van 30 april 2011 aan een vriend van de huurster verhuurd. Weliswaar heeft [appellant] een salarisstrook van die huurder overgelegd, evenals de huurovereenkomst en een kopie van een legitimatiebewijs, maar de salarisstrook was ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst tweeënhalf jaar oud en afkomstig van een ander bedrijf dan waar de huurder volgens [appellant] werkzaam was. Voorts werd de huur, die contant zou worden betaald, na juni 2011 niet meer voldaan. Over de stelling van [appellant] dat de contante betaling van de huur geen reden vormde om nader onderzoek in te stellen, omdat de huurder een goede vriend was van zijn neef, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het uitblijven van betalingen tezamen met de ontoereikende administratie reeds een omstandigheid vormde die extra aandacht van [appellant] vereiste.
De rechtbank heeft de stelling van [appellant] dat hij de woning na aanvang van de huurovereenkomst heeft bezocht en dat zijn neef de woning regelmatig heeft bezocht, terecht niet aannemelijk gemaakt geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] heeft verklaard dat zijn neef de woning tot 13 oktober 2011 nooit heeft betreden en dat een fraudespecialist van Stedin Netbeheer B.V. heeft geconcludeerd dat de hennepkwekerij ongeveer 238 dagen in bedrijf is geweest. Zij heeft in een verslag van 28 oktober 2011 gemotiveerd uiteengezet dat in de woning drie volledige hennepoogsten hebben plaatsgevonden, gelet op de aanwezigheid van de resten van hennepplanten, vervuilde koolstoffilters, een sterk vervuild watervat en vier installaties, waarvan er op 26 oktober 2011 twee in bedrijf waren met 456 hennepplanten. Geen grond is aanwezig voor het oordeel dat het verslag van Stedin van 28 oktober 2011 naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het verslag niet aan zijn besluit van 8 maart 2012 ten grondslag heeft kunnen leggen. Gelet op de omvang van de hennepkwekerij is niet aannemelijk dat de hennepkwekerij bij een bezoek aan de woning niet zou worden ontdekt.
Nu de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur de kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang terecht op [appellant] heeft verhaald.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013