201210049/1/V6.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 september 2012 in zaak nr. 12/510 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
De Handleiding vermeldt voorts dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3. Uit het in 2 weergegeven beoordelingskader volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont, onder meer door het overleggen van een geldig buitenlands paspoort. Nu voor de verlening van het Nederlanderschap vereist is dat de desbetreffende verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont, mag van een verzoeker die stelt in dit verband in bewijsnood te verkeren worden gevergd dat hij dit aantoont.
4. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat haar nationaliteit en identiteit niet kunnen worden vastgesteld. Niet is in geschil dat [appellante] bij het naturalisatieverzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet al het mogelijke heeft gedaan om een gelegaliseerde geboorteakte en een paspoort te verkrijgen, zodat zij in het kader van haar verzoek tot naturalisatie niet wegens bewijsnood behoeft te worden vrijgesteld van de verplichting van overlegging van deze documenten. Volgens [appellante] zijn de registers in Tsjetsjenië weliswaar hersteld, maar zij is daarin niet opgenomen. Verder heeft zij veelvuldig contact met de Russische ambassade in Den Haag gehad, zowel in persoon als schriftelijk, maar omdat zij geen documenten heeft ter staving van haar Russisch staatsburgerschap, kan de ambassade ontkennen noch bevestigen dat zij de Russische nationaliteit heeft.
5.1. De rechtbank heeft met betrekking tot het niet overleggen van een geboorteakte overwogen dat bewijsnood zich kan voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de geboorteakte vandaan zou moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn en voorts indien in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie. Van een dergelijke situatie is in de Russische Federatie geen sprake, aldus de rechtbank.
[appellante] heeft die overweging in hoger beroep niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
5.2. De rechtbank heeft met betrekking tot het niet overleggen van een paspoort overwogen dat [appellante] evenmin heeft aangetoond dat sprake is van bewijsnood. De Russische autoriteiten hebben verklaard dat het Russisch staatsburgerschap van [appellante], bij gebrek aan documenten, bevestigd noch ontkend kan worden. Nu [appellante] niet op asielgronden in Nederland is toegelaten en zij met haar vreemdelingenpaspoort een laissez passer kan aanvragen bij de Russische autoriteiten, is de rechtbank, met de staatssecretaris, van oordeel dat zij in de Russische Federatie kan verblijven om documenten te verkrijgen waarmee zij een geldig paspoort kan verkrijgen, aldus de rechtbank.
Het betoog van [appellante] in hoger beroep, dat afreizen naar de Russische Federatie geen zin heeft, omdat zij niet over een geldige geboorteakte beschikt en verkrijging van een Russisch paspoort zonder die akte niet mogelijk is, wordt niet gevolgd. Daartoe is redengevend dat [appellante] niet daadwerkelijk inspanningen heeft verricht om naar de Russische Federatie af te reizen om aldaar een geboorteakte te verkrijgen, waarmee zij een geldig paspoort zou kunnen aanvragen.
5.3. Het betoog van [appellante], dat uit onderzoek van de Russische ambassade in Den Haag blijkt dat de registers in Tsjetsjenië zijn hersteld en zij niet in die herstelregisters is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Daartoe is redengevend dat in de asielprocedure die [appellante] heeft doorlopen, een taalanalyse is uitgevoerd, waarin is geconcludeerd dat zij eenduidig niet uit Tsjetsjenië afkomstig is. Tegen die achtergrond kan de uitkomst van het onderzoek van de Russische ambassade in de registers in Tsjetsjenië van geen betekenis zijn in de onderhavige procedure.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013