201208276/1/A1.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2012 in zaak
nr. 12/439 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur een door [appellant] verbeurde dwangsom ingevorderd.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
1. Bij besluit van 17 november 2009 heeft het dagelijks bestuur [appellant] en [belanghebbende], voor zover thans van belang, wegens overtreding van artikel 3, eerste lid, onder h, in verbinding met artikel 17, eerste lid, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Burgwallen" en artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet, onder oplegging van een dwangsom gelast binnen één week het hotelgebruik van de woning op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: de woning) te staken en gestaakt te houden.
2. Volgens de Nota Hotelbeleid 2007-2010 van de gemeente Amsterdam, Economische Zaken, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 20 november 2007 (hierna: het Hotelbeleid), mag door particulieren bed & breakfast worden aangeboden in woningen onder, voor zover thans van belang, de voorwaarden dat de woning wordt bewoond door de hoofdbewoner en dat maximaal 40% van de woning wordt gebruikt voor een bed & breakfast.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt. Daartoe voert hij aan dat de invorderingsbeschikking berust op het Hotelbeleid, dat dient ter bescherming van de volkshuisvesting, terwijl het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, berust op gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan.
3.1. Het betoog faalt. Het dagelijks bestuur heeft aan de last niet alleen overtreding van planvoorschriften ten grondslag gelegd, maar evenzeer overtreding van artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet, waarin een verbod is neergelegd om een woonruimte zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij aan de op 17 november 2009 opgelegde last heeft voldaan. Daartoe voert hij aan dat het gebruik van de woning voldoet aan de voorwaarden in het Hotelbeleid. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij, noch zijn (gestelde) [mede-bewoner], hun hoofdverblijf in de woning hebben. Hijzelf en [mede-bewoner] staan beiden op het adres van de woning ingeschreven. Feitelijk verblijft hijzelf drie dagen per week in de woning en [mede-bewoner], die student is, vier dagen, aldus [appellant]. De rechtbank heeft volgens hem verder ten onrechte van belang geacht dat zijn slaapkamer volgens het proces-verbaal met de foto’s een rommelige indruk maakt in tegenstelling tot de rest van de woning en een derde de boekingen voor de bed & breakfast verzorgde. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte in aanmerking genomen dat er tijdens de controle nauwelijks persoonlijke spullen waren aangetroffen, nu die wel aanwezig waren, onder meer in de wasmachine, waarin niet is gecontroleerd. Dat de toeristen geen bewoner hebben gezien, betekent nog niet dat die er gedurende hun verblijf ook niet is geweest, aldus [appellant]. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten aanzien van [mede-bewoner] voorts ten onrechte van belang geacht dat de bed & breakfast niet op zijn naam staat en hij niet over een huisvestingsvergunning beschikt.
[appellant] stelt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de woning voor minder dan 40% wordt gebruikt voor logies. Daartoe voert hij aan dat de in het proces-verbaal genoemde slaapbank in de woonkamer een luxueuze bank betreft, die uitgeschoven kan worden voor een sofa-effect en niet is aangetoond dat één van de toeristen ’s nachts op die bank sliep. Volgens [appellant] heeft de controle ten onrechte niet in de avonduren plaatsgevonden, nu het bij een bed & breakfast primair gaat om het bieden van een nachtverblijf. Dat toeristen overdag wel eens in de woonkamer verblijven, maakt nog niet dat de woning hotelmatig wordt gebruikt, aldus [appellant]. Met de gasten is bovendien afgesproken dat zij zich niet ophouden in de woonkamer en keuken. Voorts voert hij aan dat een berekening ontbreekt, waarin ruimtes van de woning onderscheidenlijk aan de woonfunctie en aan de logiesfunctie zijn toegerekend en waarbij in geval van gemengd gebruik een berekening naar rato is gemaakt.
4.1. Aan het besluit van 29 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur een proces-verbaal ten grondslag gelegd van 26 april 2011, opgesteld en ondertekend door een inspecteur van bouw- en woningtoezicht, die met twee collega’s in het bijzijn van de buurtregisseur van de politie en een sleutelsmid op 26 april 2011 om 9.10 uur de woning is binnengetreden. Volgens het proces-verbaal was de woning, die aan de linkerkant twee kamers had en verder bestond uit een grote woonkamer met open keuken, op dat moment in gebruik bij drie toeristen. Twee hadden, naar door hen gesteld, een kamer als slaapplaats in gebruik. De derde toerist werd volgens het proces-verbaal in de woonkamer op een slaapbank aangetroffen. De toeristen hadden verklaard via internet de woning te hebben geboekt voor de periode van 22 tot en met 28 april 2011 met uitzondering van een kleine afgesloten kamer, die zou zijn gehuurd door een student, die zij nooit hadden gezien. In het proces-verbaal is verder opgenomen dat er in de woning geen persoonlijke spullen van die student aanwezig waren, behalve in de kleine kamer, waarin een grote rommel werd aangetroffen en dat de toeristen een paypal account hadden getoond, waaruit bleek dat € 1.014,00 huur voor de woning was betaald. Aan het proces-verbaal waren verscheidene foto’s gehecht van de waarnemingen door de inspecteur.
4.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich op basis van de in het proces-verbaal vermelde bevindingen niet op het standpunt kon stellen dat het hotelmatig gebruik van de woning na afloop van de begunstigingstermijn niet blijvend was gestaakt en de bij besluit van 17 november 2009 opgelegde dwangsom van € 10.000,00 was verbeurd. In hetgeen door [appellant] is aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de woning werd gebruikt voor bed & breakfast volgens de voorwaarden in het Hotelbeleid. Dat de inspecteur geen nachtelijke controle heeft verricht, laat onverlet dat het dagelijks bestuur zich op basis van de bevindingen in het proces-verbaal op het standpunt kon stellen dat de volledige woning met uitzondering van één kamer een logiesfunctie had, waardoor de woning voor meer dan 40% werd gebruikt voor logies en voorts dat de woning niet door een hoofdbewoner wordt bewoond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het dagelijks bestuur heeft gesteld dat de woning op diverse internetsites als twee (slaap)kamer appartement van 75 m² (woonkamer, slaapkamer, open keuken en badkamer) voor verhuur aan toeristen wordt aangeboden. In het gestelde door [appellant] dat het om gedateerde advertenties gaat, waarover hij geen controle heeft, worden geen aanknopingspunten gevonden om aan de inhoud van de advertenties te twijfelen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013