ECLI:NL:RVS:2013:CA0626

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201211691/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel is opgelegd. Het inreisverbod is op 26 juli 2012 uitgevaardigd en de rechtbank 's-Gravenhage heeft op 6 november 2012 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het inreisverbod vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 mei 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de omstandigheden van de vreemdeling, waaronder het verblijf van zijn moeder in Spanje, geen aanleiding gaven om het inreisverbod niet uit te vaardigen of de duur ervan te verkorten. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet had mogen bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod in stand blijven, omdat de vreemdeling niet in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de nieuwe motivering van de staatssecretaris. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de rechtsgevolgen in stand hield, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201211691/1/V3.
Datum uitspraak: 17 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 november 2012 in zaak nr. 12/25673 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het inreisverbod vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod geheel in stand blijven.
2.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2013 in zaak nr. 201201058/1/V3 overweegt de Afdeling dat de rechtbank, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil dient te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarvoor is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, indien het bestuursorgaan vasthoudt aan het besluit voor zover het die rechtsgevolgen betreft, het gebrek aan dat besluit alsnog is hersteld en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na het alsnog verrichte onderzoek en de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.2. De rechtbank heeft het inreisverbod vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Daartoe heeft zij overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de door de vreemdeling tijdens het gehoor bij het inreisverbod van 26 juli 2012 naar voren gebrachte omstandigheden dat zijn moeder bij haar vriend in Spanje verblijft en op het punt staat aldaar een verblijfsvergunning te verkrijgen, geen aanleiding geven om het inreisverbod niet uit te vaardigen dan wel de duur daarvan te verkorten.
Vervolgens heeft de rechtbank evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod geheel in stand blijven. Daartoe heeft zij overwogen dat de staatssecretaris met de ter zitting gegeven motivering dat de vreemdeling meerderjarig is, het inreisverbod voor twee jaren duurt en de vreemdeling een aanvraag om opheffing van het inreisverbod kan indienen, alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd waarom voormelde omstandigheden geen aanleiding geven het inreisverbod niet uit te vaardigen dan wel de duur daarvan te verkorten.
2.3. Nu de vreemdeling in beroep niet ter zitting is verschenen en de rechtbank het onderzoek ter zitting evenmin krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Awb heeft geschorst teneinde de vreemdeling alsnog in de gelegenheid te stellen te reageren op de hiervoor weergegeven, door de staatssecretaris ter zitting kenbaar gemaakte motivering, is niet voldaan aan het onder 2.1. weergegeven vereiste voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb dat de vreemdeling zich ter zake in voldoende mate heeft kunnen uitlaten. Reeds hierom heeft de rechtbank niet met toepassing van deze bepaling kunnen bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod geheel in stand blijven.
De enige grief slaagt reeds hierom.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling overigens in de enige grief aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod geheel in stand blijven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 november 2012 in zaak nr. 12/25673, voor zover zij daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod van 26 juli 2012 geheel in stand blijven;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013
466-714.