201300414/1/V3.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 13 december 2012 in zaak nr. 12/16671 in het geding tussen:
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een verzoek van de vreemdeling om op voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft afgewezen.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en bepaald dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft tot vier weken nadat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar heeft genomen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de eerste grief betoogt de staatssecretaris - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de nadere medische informatie van de behandelend psychiater van de vreemdeling van 24 februari 2012 niet aan het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) voor te leggen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het BMA bij het opstellen van het advies van 26 januari 2012 (hierna: het BMA-advies) is uitgegaan van de op dat moment meest recente informatie van de behandelend psychiater van 21 december 2011. In de brief van 24 februari 2012 geeft de behandelend psychiater enkel een weergave van de inhoud van zijn eerdere brief en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, nadere medische informatie. Nu uit deze brief evenmin blijkt dat sprake is van een verandering in de medische situatie van de vreemdeling, kan ervan uitgegaan worden dat het BMA-advies volledig is, aldus de staatssecretaris.
2.1. In de brief van 21 december 2011 heeft de behandelend psychiater vermeld dat, voor zover thans van belang, een mogelijke terugkeer bij de vreemdeling een verslechtering van zijn toestandsbeeld zal laten zien in de zin van psychotische ontregeling en mogelijke verergering van zijn posttraumatische stressstoornis (hierna: ptss) en dat daarbij een gerede kans op suïcide aanwezig is. Een gedwongen opname in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: de Wet Bopz) is bij de dreiging van zo'n terugkeer hoogstwaarschijnlijk niet te vermijden.
In de brief van 24 februari 2012, die door de vreemdeling is overgelegd bij het indienen van de nadere gronden van zijn bezwaar, heeft de behandelend psychiater vermeld dat, voor zover thans van belang, hij in zijn brief van 21 december 2011 aan het BMA heeft aangegeven dat er een hoge kans bestaat op suïcide ten gevolge van de psychotische ptss bij de vreemdeling en dat een opname in het kader van de Wet Bopz dreigt op korte termijn. Volgens de behandelaar is hiermee voldaan aan een noodsituatie in de zin van de wet en heeft het BMA dit oordeel in zijn geheel niet meegewogen in zijn advisering.
2.2. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, zijn in voormelde brief van de behandelend psychiater van 24 februari 2012 geen nieuwe inhoudelijke medische feiten genoemd. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld de staatssecretaris, alvorens het besluit van 21 mei 2012 te nemen, het BMA vanwege de brief van 24 februari 2012 ten onrechte niet om een nader advies heeft gevraagd.
3. In de tweede grief betoogt de staatssecretaris - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in het besluit van 21 mei 2012 er niet van heeft vergewist dat de vreemdeling bij zijn uitzetting fysiek kan worden overgedragen aan het City Clinical Psychiatric Hospital no. 15 te Moskou, omdat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie blijkt dat deze psychiatrische kliniek alleen inwoners van Moskou accepteert. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de vergewisplicht niet zover strekt dat hij gehouden is zich ervan te vergewissen dat de vreemdeling ook daadwerkelijk aan deze instelling kan worden overdragen.
3.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 1 december 2010, in zaak nr. 201002688/1/V3, heeft overwogen, dient de staatssecretaris zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door het BMA aan de uitzetting verbonden vereisten wordt voldaan. De staatssecretaris kan dat niet uitstellen tot het moment waarop hij daadwerkelijk tot verwijdering overgaat. Voorts volgt uit deze uitspraak dat, indien de staatssecretaris inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan het door het BMA gestelde vereiste van fysieke overdracht te voldoen en de staatssecretaris tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval die overdracht niet kan worden geregeld, hij aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Deze vergewisplicht strekt evenwel niet zover dat de fysieke overdracht reeds ten tijde van de totstandkoming van het desbetreffende besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk is, geregeld en gegarandeerd dient te zijn.
3.2. Volgens het BMA-advies, voor zover van belang, kan de vreemdeling reizen, maar zijn er aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Daarbij is onder meer aangegeven dat de vreemdeling in het land van herkomst fysiek moet worden overgedragen. Volgens het BMA is behandeling van de psychiatrische klachten van de vreemdeling in het land van herkomst mogelijk. Het BMA verwijst daarbij naar het Psychiatry Hospital no. 4, gevestigd op het adres Mosckvorechye, bld.7 in Moskou, Rusland.
3.3. De staatssecretaris heeft in het besluit van 17 februari 2012, zoals gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2012, onder verwijzing naar het BMA-advies, toegelicht dat, voor zover thans van belang, voordat de fysieke overdracht van de vreemdeling plaatsvindt, eerst de medische overdracht wordt geregeld door de Dienst Terugkeer & Vertrek. Indien de medische overdracht niet kan worden geregeld, zal de vreemdeling niet worden uitgezet, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris betekent uitvoering van het BMA-advies dat vóór de uitzetting contact zal worden opgenomen met een psychiater van het Psychiatry Hospital no. 4 in Moskou, om afspraken te maken over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Indien aan alle in het BMA-advies gestelde vereisten is voldaan, wordt de vreemdeling naar een uitzetcentrum overgebracht, zo heeft de staatssecretaris in het besluit toegelicht.
De staatssecretaris heeft bij het bij de rechtbank ingediende aanvullende verweerschrift een aanvullende nota van het BMA van 20 september 2012 overgelegd, waarin het BMA desgevraagd heeft vermeld dat uit het meest recente brondocument BMA 4270 van 20 augustus 2012 blijkt dat behandeling van de vreemdeling beschikbaar is in drie psychiatrische klinieken, waaronder het Psychiatry Hospital no. 4 in Moskou. Hierbij heeft het BMA aanvullend opgemerkt dat deze kliniek niet op het in het BMA-advies genoemde adres is gevestigd, doch elders in Moskou. Op dit adres is het - eveneens in voormeld brondocument genoemde - City Clinical Psychiatric Hospital no. 15 gevestigd.
3.4. Het door de staatssecretaris in het besluit van 17 februari 2012 ingenomen standpunt moet aldus worden begrepen dat vóór uitzetting van de vreemdeling contact zal worden opgenomen met het City Clinical Psychiatric Hospital no. 15 of, indien deze instelling toch niet blijkt te bestaan, met één van de andere twee in het brondocument BMA 4270 genoemde instellingen, teneinde aan het vereiste van fysieke overdracht te voldoen. Nu de staatssecretaris in dat besluit tevens heeft toegezegd dat de vreemdeling eerst zal worden uitgezet indien aan de door het BMA gestelde eisen, waaronder het vereiste van fysieke overdracht, is voldaan, heeft de staatssecretaris aan zijn vergewisplicht voldaan. Derhalve is de rechtbank ten onrechte tot de bestreden overweging overgekomen.
4. In de derde grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van de vreemdeling kon worden afgezien.
4.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen en hetgeen de vreemdeling daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 mei 2012 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
6. Het beroep van de vreemdeling dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 13 december 2012 in zaak nr. 12/16671;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Roosmalen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013