ECLI:NL:RVS:2013:CA0607
Raad van State
- Hoger beroep
- A.B.M. Hent
- P.A. de Vink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing aanvraag onder vertrekmoratorium
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om onder de werking van het vertrekmoratorium te worden gebracht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft op 11 april 2011 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Dit vertrekmoratorium was ingesteld bij een eerder besluit van 21 maart 2011. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 21 februari 2012. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 4 oktober 2012 het beroep ongegrond heeft verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat op 1 januari 2013 de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking is getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze inwerkingtreding van toepassing blijft op dit geding. De Raad heeft ook vastgesteld dat ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Wet op de Raad van State, geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter in dit soort zaken. Dit betekent dat de afdeling kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep.
Daarnaast heeft de Raad van State opgemerkt dat het vertrekmoratorium op 28 september 2011 is ingetrokken, waardoor de vreemdeling niet meer onder de werking van het vertrekmoratorium kan worden gebracht. Dit leidt tot de conclusie dat de vreemdeling met het hoger beroep zijn doel niet kan bereiken, en dat hij dus geen belang heeft bij de beoordeling ervan. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.