ECLI:NL:RVS:2013:CA0595

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201203219/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De vreemdeling had op 2 februari 2012 een aanvraag ingediend, die door de minister werd afgewezen, en daarnaast werd er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 maart 2012 het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaarde en het besluit van de minister in dat opzicht vernietigde. Zowel de vreemdeling als de minister hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 mei 2013 uitspraak gedaan in deze hoger beroepen. De vreemdeling voerde aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte het inreisverbod had vernietigd, maar de Afdeling oordeelde dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de uitspraak van de voorzieningenrechter te vernietigen. Het hoger beroep van de vreemdeling werd dan ook ongegrond verklaard.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de rol van minister op zich had genomen, klaagde in zijn hoger beroep dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat een inreisverbod alleen door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd. De Afdeling oordeelde dat deze grief slaagde, en verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod gegrond had verklaard, en het beroep werd in dat opzicht alsnog ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201203219/1/V2.
Datum uitspraak: 13 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
2. [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2012 in zaak nrs. 12/3660 en 12/3662 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond verklaard en het besluit in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling en de minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
In het hoger beroep van de vreemdeling
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd en derhalve niet gelijktijdig met een meeromvattende beschikking.
4.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 29 maart 2013 in zaak nr. 201202612/1/V2) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de voorzieningenrechter daarbij het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond heeft verklaard en het besluit van 2 februari 2012 in zoverre heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2012 in zaak nr. 12/3660, voor zover de voorzieningenrechter daarbij het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond heeft verklaard en het besluit van 2 februari 2012 in zoverre heeft vernietigd;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2013
638