201207122/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 29 juni 2012 in zaak nrs. 12/2401 en 12/2402 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scharloo Beheer B.V., gevestigd te Waspik
Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft het college Scharloo Beheer een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van de in het water aangebrachte palen en vlonder op het perceel de Kerkvaartsehaven achter de percelen Scharlo 10 tot en met 20a te Waspik.
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft het college het door Scharloo Beheer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door Scharloo Beheer daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2012 vernietigd en het besluit van 3 oktober 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Scharloo Beheer heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H. van de Werken, en Scharloo Beheer, vertegenwoordigd door E. Teuns en mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], ter zitting gehoord.
1. Vast staat dat het hoger beroep slechts ziet op het handhavend optreden van het college tegen het plaatsen van een aantal palen in het midden van de Kerkvaart ter plaatse van de eigendomsgrens van water van Scharloo Beheer en water van de gemeente over een afstand van 150 m. Voorts is niet in geschil dat voor het plaatsen van deze palen geen omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is vereist.
2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kerkvaartsehaven", voor zover thans van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Water" bestemd voor:
a. het waterverkeer voor recreatieve doeleinden;
b. de aanleg en instandhouding van ligplaatsen voor boten ten behoeve van de aanliggende gronden tot maximaal het aantal dat op de kaart is aangegeven;
Ingevolge het tweede lid zijn op de gronden toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het derde lid geldt met betrekking tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat het maximum-aantal ligplaatsen niet meer mag bedragen dan op de kaart is aangegeven en dat de hoogte maximaal 2,5 m mag bedragen, met uitzondering van verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, is het verboden de in artikel 4 tot en met 12 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het plaatsen van de palen op gronden waarop de bestemming "Water" rust in strijd is met artikel 10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften. Het college voert hiertoe aan dat de palen niet zijn gerealiseerd ten behoeve van het waterverkeer voor recreatieve doeleinden, omdat de palen het waterverkeer belemmeren. Aangemeerde vaartuigen aan de westzijde van de palen ondervinden hinder van de palen, aldus het college.
3.1. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het aanbrengen van de palen niet in strijd is met artikel 10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften. Een redelijke uitleg van "waterverkeer" in het planvoorschrift brengt, in aansluiting op het algemeen spraakgebruik, mee dat hiermee het gebruiken van het water voor het maken van verkeersbewegingen wordt bedoeld. Nu Scharloo Beheer op de gronden met de bestemming "Water" palen heeft aangebracht, is geen sprake van waterverkeer in vorenbedoelde zin. Anders Scharloo Beheer heeft betoogd, is hierbij niet relevant dat de palen nimmer hebben geleid tot een aanvaring of tot een gevaar zettende situatie. Hierbij is van belang dat de palen een belemmering vormen voor de in het nabijgelegen gemeentewater aangemeerde vaartuigen, omdat bestuurders van deze vaartuigen dienen te manoeuvreren tussen de overige aangemeerde vaartuigen en de palen. Dat het aanbrengen van de palen ertoe leidt dat een vrije doorvaart voor vaartuigen van en naar de jachthaven van Scharloo Beheer wordt gegarandeerd en dat door andere vaartuigen dan vaartuigen van en naar de jachthaven geen gebruik zal worden gemaakt van water dat eigendom is van Scharloo Beheer, neemt niet weg dat het recreatieve waterverkeer dat is aangemeerd in gemeentewater wordt belemmerd door het plaatsen van de palen. Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van het gebruiken van gronden in strijd met de bestemming en daarmee geen sprake is van overtreding van artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.
4. Het betoog van het college dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Havenverordening Waalwijk 2010 van toepassing is op het perceel en derhalve voor toepassing van de Algemene plaatselijke verordening geen plaats is, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling de door de voorzieningenrechter niet besproken beroepsgronden behandelen.
6. Scharloo Beheer betoogt dat het college ten onrechte handhavend heeft opgetreden omdat in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college daarvan behoorde af te zien. Zij voert hiertoe aan dat het foutief aanmeren langs de Kerkvaart ertoe leidt dat dat gevaarlijke situaties kunnen ontstaan bij het in- en uitvaren van de jachthaven van Scharloo.
6.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6.2. Dat het recreatieve waterverkeer van en naar haar jachthaven, zoals Scharloo Beheer heeft gesteld, wordt belemmerd doordat foutief is aangemeerd langs de Kerkvaart is geen bijzondere omstandigheid waarin het college aanleiding had behoren te zien niet tot handhaving over te gaan. Dat de geplaatste palen, zoals Scharloo Beheer voorts heeft gesteld, nimmer tot onveilige situaties hebben geleid is evenmin als zodanige omstandigheid aan te merken. Scharloo Beheer heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college behoorde af te zien van handhavend optreden.
7. Het beroep van Scharloo Beheer tegen het besluit van 3 mei 2012 is gelet op hetgeen hiervoor overwogen ongegrond.
8. Het college heeft de Afdeling verzocht om in geval van ongegrondverklaring van het beroep van Scharloo Beheer de begunstigingstermijn van het besluit van 3 oktober 2011 opnieuw vast te stellen. Gelet op de vernietiging van de uitspraak van de voorzieningenrechter en de ongegrondverklaring van het beroep van Scharloo Beheer tegen het besluit van 3 mei 2012 zal het door de voorzieningenrechter herroepen besluit van 3 oktober 2011 herleven. Als gevolg hiervan zal Scharloo Beheer, nu de begunstigingstermijn inmiddels is verstreken, onmiddellijk een dwangsom van € 6.000,00 verbeuren. Ter voorkoming van dit gevolg zal de Afdeling daarom bepalen dat de begunstigingstermijn wordt gesteld op acht weken na verzending van deze uitspraak.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 29 juni 2012 in zaak nr. 12/2402.
III. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scharloo Beheer B.V. tegen het besluit van 3 mei 2012 ongegrond;
IV. bepaalt dat de begunstigingstermijn van de bij het besluit van 3 oktober 2011 opgelegde last wordt gesteld op acht weken na verzending van deze uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013