201202078/1/A3.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 januari 2012 in zaak nr. 10/4810 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft de minister de aanvraag van [appellant] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands - Arabisch (standaard), Nederlands - Arabisch (Algerijns), Nederlands - Arabisch (Egyptisch), Nederlands - Arabisch (Golfstaten), Nederlands - Arabisch (Irakees), Nederlands - Arabisch (Jemenitisch), Nederlands - Arabisch (Libisch), Nederlands - Arabisch (Marokkaans), Nederlands - Arabisch (Mauritanisch), Nederlands - Arabisch (Oman), Nederlands - Arabisch (Palestijns-Jordaans), Nederlands - Arabisch (Saoedisch), Nederlands - Arabisch (Soedanees), Nederlands - Arabisch (Syrisch-Libanees), Nederlands - Arabisch (Tsjadisch) en Nederlands - Arabisch (Tunesisch) afgewezen. Tevens heeft de minister geweigerd [appellant] als tolk voor die talencombinaties op de zogenoemde uitwijklijst te plaatsen.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (Egyptisch), en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 mei 2010 vernietigd voor zover de minister daarbij heeft besloten om [appellant] niet te plaatsen op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard), en bepaald dat de minister in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 14 februari 2012 heeft de minister [appellant] geplaatst op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard).
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers. Ingevolge het derde lid kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties: - attitude van een tolk voor de tolk; - attitude van een vertaler voor de vertaler; - integriteit; - taalvaardigheid in de brontaal; - taalvaardigheid in de doeltaal; - kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal; - kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal; - tolkvaardigheid voor de tolk; - vertaalvaardigheid voor de vertaler. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv. Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen: a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: 1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren; 2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of 3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend; b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties. Ingevolge het tweede lid kan de minister onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld. Volgens artikel 2 kan een tolk of vertaler, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het register na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de desbetreffende talencombinatie dan wel vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen dan wel vastgestelde kader voor toetsen. Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen: • te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en • te beschikken over taalvaardigheid in de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en • minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de desbetreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en • scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen Voor de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de uitwijklijst is het Besluit Uitwijklijst Wbtv (Stcrt. 2009, 102; hierna: Besluit uitwijklijst) vastgesteld. Volgens artikel 1, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de raad, indien hij een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het Register voor beëdigde tolken en vertalers afwijst, de tolk of vertaler voor de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de uitwijklijst indien: - in de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de raad voor rechtsbijstand erkende toets kan worden afgelegd; - en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over:
o aantoonbaar mbo-denk/werkniveau;
o en taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen;
o en relevante werkervaring als tolk onderscheidenlijk vertaler;
- en de tolk of vertaler minimaal 8 punten scoort op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
4. De minister heeft geweigerd [appellant] als tolk in het register op te nemen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden als neergelegd in artikel 3 van het Besluit inschrijving. Volgens de minister heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over het voor de inschrijving in het register vereiste hbo-werk- en denkniveau. Voorts heeft [appellant] niet met concrete gegevens gestaafd dat hij voornoemde taalvarianten op hbo-niveau beheerst. De minister heeft voorts geweigerd [appellant] als tolk op de uitwijklijst te plaatsen. Volgens de minister heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt voornoemde doeltalen, overeenkomstig de voorwaarde neergelegd in artikel 1, tweede gedachtenbolletje, van het Besluit uitwijklijst, op het vereiste niveau B2 te beheersen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij voor inschrijving in het register in aanmerking komt op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv in samenhang met artikel 3 van het Besluit inschrijving. Hiertoe voert hij aan dat hij heeft aangetoond te beschikken over (minimaal) hbo-werk- en denkniveau. Daartoe wijst hij op een door hem overgelegd document van een universiteit in Egypte waarin verklaard wordt dat hij de baccalaureaatsgraad heeft in de handelswetenschappen. Voorts wijst hij op een bewijs van toelating tot een opleiding docent wiskunde van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (hierna: het ministerie). [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij over het voor inschrijving in het register vereiste niveau van taalvaardigheid beschikt. Hij wijst in dat verband op de door hem in beroep overgelegde stukken met betrekking tot zijn opleiding en werkervaring. De rechtbank heeft verder ten onrechte niet onderkend dat hij scholing heeft gevolgd met betrekking tot het ontwikkelen van tolkvaardigheid en -attitude, aldus [appellant].
5.1. De minister heeft ten aanzien van het door [appellant] overgelegde diploma van een universiteit in Egypte overwogen dat dit niet is gewaardeerd door het Nuffic, zodat het niveau van de opleiding niet aangetoond kan worden. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat nu [appellant] geen diplomawaardering door het Nuffic heeft overgelegd, de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] met het diploma van een universiteit in Egypte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over hbo-werk- en denkniveau beschikt. Het stuk van het ministerie met betrekking tot de toelating tot een opleiding docent wiskunde is daarvoor eveneens onvoldoende, nu dit enkel bewijs is dat [appellant] is toegelaten tot een opleiding en niet aannemelijk maakt dat [appellant] over hbo-werk- en denkniveau beschikt. Omdat de minister, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over hbo-werk- en denkniveau beschikt, kwam de aanvraag niet in aanmerking voor voorlegging aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers op de voet van artikel 3 van het Besluit inschrijving. Reeds daarom heeft de minister de aanvraag in zoverre terecht afgewezen. Het betoog van [appellant] dat hij over het voor inschrijving in het register vereiste niveau van taalvaardigheid beschikt en objectief heeft aangetoond dat hij scholing heeft gevolgd met betrekking tot het ontwikkelen van tolkvaardigheid en -attitude, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij voor inschrijving op de uitwijklijst in aanmerking komt, omdat hij voornoemde talen op niveau B2 beheerst. Daartoe voert hij aan dat er geen opleidings- en toetsingsmogelijkheden bestaan voor tolken in Nederlands-Arabische dialecten, zodat hij de beheersing van voornoemde talen op deze wijze niet kan aantonen. Gelet op de door hem gevolgde opleidingen en zijn werkervaring, beschikt hij desalniettemin over het vereiste taalvaardigheidsniveau. [appellant] voert voorts aan dat het gegeven dat hij inmiddels op de uitwijklijst is geplaatst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard, Egyptisch) had dienen te worden meegewogen. De door de minister gehanteerde taallijst maakt ten onrechte onderscheid tussen verschillende taalvarianten, nu het Arabisch dient te worden ingedeeld in twee dialecten, het Magred en het Mashreq, aldus [appellant]. Ter ondersteuning van deze stelling heeft hij een verklaring overgelegd, gedateerd 21 april 2011, van dr. C.H.M.C. Versteegh, emeritus hoogleraar Arabisch en Islam, waarin deze antwoord geeft op gestelde vragen over de taalsituatie en taalvarianten in Arabische landen en de taallijst die de minister als uitgangspunt hanteert.
6.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] voor de varianten van het Arabisch (Algerijns, Golfstaten, Irakees, Jemenitisch, Libisch, Marokkaans, Mauritanisch, Oman, Palestijns Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Syrisch Libanees, Tsjadisch en Tunesisch) waarop zijn aanvraag betrekking heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze varianten op het vereiste niveau B2 beheerst. [appellant] is in de gelegenheid geweest niveau B2 in de door hem gewenste varianten aan te tonen door het afleggen van zogenoemde Kernteamtoetsen in het Arabisch (Maghreb) en Arabisch (Mashreq), maar heeft hierbij slechts het theoriegedeelte en niet ook de praktijktoets afgelegd. Nu [appellant], ondanks de mogelijkheid daartoe, niet heeft aangetoond te beschikken over taalcompetenties op niveau B2 in die talen, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat [appellant] voor die talen, wat er verder ook zij van het door hem gestelde onderscheid tussen de verschillende taalvarianten, niet voldoet aan de vereisten voor plaatsing op de uitwijklijst. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013