ECLI:NL:RVS:2013:CA0132

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201210792/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Defensie-eiland' vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Defensie-eiland' dat op 27 september 2012 door de raad van de gemeente Woerden is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 maart 2013 ter zitting behandeld. De raad is vertegenwoordigd door drs. L. Lindeman, A.H. Chaudron en mr. R.S. Broekmeulen. Ook Blauwhoed Eurowoningen B.V. was ter zitting aanwezig, vertegenwoordigd door E.M.A. van der Sman en M.J.A. Putman.

De Afdeling overweegt dat het plan voorziet in de herontwikkeling van het voormalige defensie-eiland aan de Wilhelminaweg te Woerden tot een hoogwaardig deel van de binnenstad, met een focus op woningbouw. Het plan maakt de bouw van 243 woningen mogelijk, wat meer is dan de 11 woningen die de Crisis- en herstelwet (Chw) vereist voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 1. De appellanten betogen dat de procedure voorafgaand aan de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen, met name wat betreft de inspraak. De Afdeling oordeelt dat de raad niet onbehoorlijk heeft gehandeld en dat de inspraakprocedure aan de wettelijke vereisten voldeed.

Daarnaast voeren de appellanten aan dat het plan afbreuk doet aan het bestaande stadsgezicht en dat er negatieve gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat. De Afdeling stelt vast dat de raad rekening heeft gehouden met het beeldkwaliteitsplan en dat de hoogte van de bebouwing niet onredelijk is. Wat betreft de negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat, oordeelt de Afdeling dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht en dat de geluidsoverlast en schaduwwerking niet zodanig zijn dat de raad deze niet in redelijkheid kon afwegen tegen de belangen van de woningbouw.

Tot slot wordt het betoog van de appellanten dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, verworpen. De raad heeft aangetoond dat de bodemverontreiniging zal worden gesaneerd en dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van het plan. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201210792/1/R2.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Woerden,
en
de raad van de gemeente Woerden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Defensie-eiland" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2013, waar [appellant], [7 anderen], en de raad, vertegenwoordigd door drs. L. Lindeman, A.H. Chaudron en mr. R.S. Broekmeulen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Blauwhoed Eurowoningen B.V., vertegenwoordigd door E.M.A. van der Sman en M.J.A. Putman, als partij gehoord.
Overwegingen
Algemeen
1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het voormalige defensie-eiland aan de Wilhelminaweg te Woerden tot hoogwaardig deel van de binnenstad met een hoofdaccent op wonen, waarbij de bestaande monumentale en karakteristieke gebouwen blijven gehandhaafd en worden gerenoveerd.
2. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Crisis en herstelwet (hierna: de Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dat luidde ten tijde van belang, vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
2.1. Nu het plan beoogt te voorzien in de realisatie van 243 woningen, maakt het plan de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw, afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing is.
Procedureel
3. [appellant] en anderen kunnen zich niet vinden in de procedure voorafgaande aan de vaststelling van het plan. Volgens hen is deze procedure onzorgvuldig verlopen, in het bijzonder wat betreft de inspraak. Inspraak was namelijk pas mogelijk nadat de bouwplannen al vast stonden en de zienswijzen zijn volgens hen onvoldoende beantwoord. Er is volgens [appellant] en anderen daarom sprake van onbehoorlijk bestuur. Verder ontbreekt volgens [appellant] en anderen maatschappelijk draagvlak voor het plan, nu er 370 zienswijzen zijn ingediend en een aantal raadsleden het een onwenselijk plan vindt.
3.1. De procedure omtrent vaststelling van een bestemmingsplan vangt ingevolge de Wro aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het ontwerpplan is gepubliceerd in de Woerdense Courant en in de Staatscourant en is op digitale wijze beschikbaar gesteld via de gemeentelijke website en www.ruimtelijkeplannen.nl. Niet gebleken is dat niet aan de wettelijke procedurele vereisten is voldaan. Het bieden van gelegenheid tot inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde planprocedure. Zelfs als het in 2007 gehouden inspraaktraject onzorgvuldig is verlopen, dan heeft dit daarom nog geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het bestemmingsplan. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op dit punt onbehoorlijk of onzorgvuldig heeft gehandeld. Het betoog faalt.
3.2. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerpplan kunnen door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de raad naar voren worden gebracht. [appellant] en anderen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat de raad hetgeen naar voren is gebracht, niet inhoudelijk heeft meegewogen. Het betoog dat de zienswijzen onvoldoende zijn beantwoord, faalt.
3.3. Ten aanzien van het betoog dat er voor het plan geen maatschappelijk draagvlak bestaat, overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting volgt dat met betrekking tot het plan vooroverleg en inspraak hebben plaatsgevonden en dat reacties waar mogelijk zijn verwerkt in het plan. Hiermee heeft de raad voldaan aan de in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen verplichting dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving is opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Verwijzingen naar discussies in de raad en opvattingen van raadsleden betreffen de interne politieke besluitvorming. De Afdeling overweegt in lijn met haar uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201008547/1/R3 (www.raadvanstate.nl) dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de interne politieke besluitvorming van de raad hier niet ter toetsing voorligt. Dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan bij de besluitvorming van de raad is niet aangetoond. Nu de meerderheid van de raad bij het bestreden besluit heeft ingestemd met het plan en de raad hierbij beleidsvrijheid toekomt, maken de omstandigheid dat een groot aantal zienswijzen naar voren is gebracht en de mogelijke afwezigheid van maatschappelijk draagvlak voor de voorziene woningbouw bij de plaatselijke bevolking het voorgaande niet anders. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de wens van een deel van de omwonenden, betekent immers niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. Het betoog faalt.
Inhoudelijk
Bestaand stadsgezicht
4. [appellant] en anderen kunnen zich inhoudelijk niet verenigen met het plan en voeren hiertoe onder meer aan dat het plan ernstig afbreuk doet aan het bestaand stadsgezicht. Dit komt volgens hen door de vormgeving van de voorziene bebouwing en de hoogte hiervan, die tevens strijdig is met het Structuur- en beeldkwaliteitsplan Binnenstad Woerden.
4.1. Ten aanzien van het betoog dat het plan geen recht doet aan het Structuur- en beeldkwaliteitsplan Binnenstad Woerden dat in 2000 is vastgesteld (hierna: het beeldkwaliteitsplan), nu meer dan drie bouwlagen mogelijk worden gemaakt, wordt in de eerste plaats overwogen dat geen regel valt aan te wijzen op grond waarvan het beeldkwaliteitsplan bij de vaststelling van het plan in acht genomen moet worden. Het beeldkwaliteitsplan dient naar het oordeel van de Afdeling te worden aangemerkt als een richtinggevend beleidsstuk, zodat de raad hiermee rekening dient te houden en hiervan gemotiveerd kan afwijken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat de raad na het beeldkwaliteitsplan nog het "Ruimtelijk kader voor het Defensie-eiland" (hierna: Ruimtelijk Kader) heeft vastgesteld op 28 juni 2007. Het Ruimtelijk Kader is vervolgens uitgewerkt in het onderhavige plan. Hieruit volgt dat de raad weloverwogen heeft besloten tot de in het plan voorziene hoogte van de bebouwing. De Afdeling acht voorts van belang dat ter zitting door de raad onweersproken is gesteld dat in het beeldkwaliteitsplan geen maximaal aantal bouwlagen was opgenomen en dat ook anderszins niet is gebleken van strijdigheid met hetgeen hierin was opgenomen. Het betoog faalt.
4.2. Met de uitvoering van de bouwmogelijkheden die het plan kent, zal het bestaand stadsgezicht van Woerden weliswaar wijzigen, maar de Afdeling acht het standpunt van de raad dat de bouw van grondgebonden woningen en hogere woontorens op de noordpunt van het eiland past bij de vormgeving van de bebouwing in de omgeving niet onredelijk. Hierbij betrekt de Afdeling naast de ligging in de binnenstad ook de maximale hoogte die het plan mogelijk maakt, te weten twee torens van 24 meter en een toren van 21 meter, ten opzichte van de hoogte van beeldbepalende bouwwerken in de omgeving, zoals de kerktoren van 77 meter en de schoorsteen van 27 meter. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare wijziging van het stadsgezicht. Het betoog faalt.
4.3. Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat de architectuur van de voorziene woontorens niet aansluit bij de overige voorziene woningen en de bestaande woningen, overweegt de Afdeling dat het plan hierop geen betrekking heeft en ook niet kan hebben. Het betreft een welstandsaspect dat een rol speelt bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Dit bezwaar ziet op de uitvoering van het plan en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
4.4. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Chw ten aanzien van de beroepsgronden over het bestaand stadsgezicht aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking.
Woon- en leefklimaat
5. [appellant] en anderen betogen dat het plan negatieve gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van omwonenden, bestaande uit een verlies aan uitzicht, geluidsoverlast, schaduwwerking en een waardevermindering van hun woningen.
5.1. Ten aanzien van de aangevoerde negatieve gevolgen van het plan voor hun uitzicht, stelt de Afdeling voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Daarnaast is ter zitting vastgesteld dat de kortste afstand tussen de gronden waaraan in het plan de bestemming "Wonen" is gegeven en de woning van een mede-indiener van het beroepschrift ongeveer 95 tot 100 meter bedraagt. In aanmerking genomen dat de woningen van [appellant] en anderen zijn gesitueerd rondom de noordkant van het plangebied, waaraan de bestemming "Groen" is toegekend, acht de Afdeling niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit hun woningen. Overigens heeft de raad verklaard dat de bestaande bomengroep ter plaatse zal worden gehandhaafd.
De Afdeling ziet in de niet nader onderbouwde betogen ten aanzien van geluidsoverlast en schaduwwerking geen aanleiding voor gerede twijfel aan de juistheid van het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek en de bezonningsstudie. Gelet op het voorgaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plan bij hun woningen zodanig ernstige geluidhinder en schaduwwerking zullen optreden dat de raad hieraan niet in redelijkheid een geringer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
5.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig is dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
6. Tot slot is het plan volgens [appellant] en anderen, mede omdat de grond vanwege bodemverontreiniging niet geschikt zou zijn voor woningbouw, financieel niet uitvoerbaar.
6.1. Ten aanzien van het betoog dat het plangebied wegens bodemverontreiniging niet geschikt is voor woningbouw staat voorop, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 22 december 2010, zaak nr. 200904503/1/R2, dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze sanering moet worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In de plantoelichting is ingegaan op het aspect bodemverontreiniging, waarbij de raad de uitkomsten van de bodemonderzoeken heeft weergegeven. Hieruit blijkt dat de raad inzicht heeft in de bodemverontreiniging in het plangebied. De raad heeft voorts in het verweerschrift en ter zitting aangegeven dat de bodem door de ontwikkelaar wordt gesaneerd en geschikt gemaakt voor de voorziene ontwikkelingen. De kosten voor het geschikt maken van de bodem zijn in de begroting meegenomen. In de plantoelichting heeft de raad vervolgens, overeenkomstig artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro, inzicht geboden in de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Hierin heeft de raad betrokken dat met de realisatie van het plan meer kosten zijn gemoeid dan aan opbrengsten zullen worden ontvangen, waardoor de grondexploitatie van het voormalige defensie-eiland een negatief planresultaat kent. Ter zitting is echter namens de raad onweersproken gesteld dat ter dekking van het tekort door de gemeente wordt voorzien in een bedrag van meer dan € 12 miljoen en dat de onderbouwing van de kostenraming uitgebreid aan de orde is geweest in de gemeentelijke besluitvorming. Uit het verhandelde ter zitting blijkt verder dat en op welke wijze rekening is gehouden met het economische klimaat.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de verwezenlijking van de toegekende bestemmingen. Aldus wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is. [appellant] en anderen hebben verder niet aannemelijk hebben gemaakt dat de huidige economische situatie een dermate grote invloed zal hebben op de woningbehoefte in Woerden en omgeving dat daardoor geen behoefte meer zou bestaan aan de in het plan voorziene woningbouw. Overigens is ter zitting door de ontwikkelaar gesteld dat er voldoende belangstelling bestaat voor de thans voorziene woningen. De omstandigheid dat de verwezenlijking van het plan gefaseerd zal geschieden leidt niet tot het oordeel dat de woningen niet binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd. Het betoog faalt.
6.2. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Chw ten aanzien van deze beroepsgrond aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking.
Conclusie
7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013
12-706.