ECLI:NL:RVS:2013:CA0131

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209854/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding woonhuis in Nuenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 3 september 2012 het beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nuenen ongegrond verklaarde. Het college had op 7 juni 2011 een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van een woonhuis op het perceel [locatie] te Nuenen. Na een bezwaarprocedure, waarin het college het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak zonder zitting behandeld, nadat partijen toestemming hadden gegeven om uitspraak te doen zonder zitting.

De Afdeling overweegt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toestemming heeft gegeven om van het bestemmingsplan af te wijken. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dakkapellen onderdeel uitmaken van het bouwplan en dat deze ten onrechte niet zijn betrokken bij de beoordeling van de gevolgen van het bouwplan. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat de dakkapellen geen onderdeel uitmaken van de aanvraag, omdat deze door [vergunninghouder] zijn weggelaten in de definitieve bouwtekeningen.

Daarnaast betoogt [appellante] dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit en dat de behandeling van het bezwaarschrift onzorgvuldig is geweest. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de bezonningsstudie van [vergunninghouder] in de belangenafweging heeft mogen betrekken en dat de rechtbank geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201209854/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 september 2012 in zaak nr. 12/611 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het vergroten van een woonhuis op het perceel [locatie] te Nuenen.
Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Het bouwplan, voor zover thans van belang, voorziet in een uitbreiding van de woning aan de achterzijde op de begane grond en de eerste verdieping, waarbij het dak met een gelijke hellingshoek als het bestaande dak wordt doorgetrokken.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Nuenen West 1998" op het perceel rustende bestemming "Overwegend wonen". Het college heeft, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toestemming gegeven ten behoeve van het bouwplan af te wijken van het bestemmingsplan.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dakkapellen onderdeel uitmaken van het bouwplan en mitsdien ten onrechte niet bij de beoordeling van de gevolgen van het bouwplan zijn betrokken.
2.1. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen, dat de dakkapellen geen onderdeel uitmaken van het bouwplan, waarvoor om omgevingsvergunning is verzocht, zodat het college deze bij de welstandsbeoordeling alsmede bij de beoordeling van de effecten van het bouwplan op de bezonning terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de op 23 mei 2011 gewijzigde bouwtekeningen en de bij de omgevingsvergunning behorende definitieve bouwtekeningen van 1 juni 2011 blijkt dat [vergunninghouder] hangende de procedure de aanvraag zodanig heeft gewijzigd, dat de dakkapellen daarbuiten zijn gelaten en in plaats daarvan een dicht dakvlak heeft aangevraagd.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan zonder de dakkapellen niet voldoet aan het Bouwbesluit.
4. [appellante] heeft deze grond niet in zijn beroepschrift bij de rechtbank aangevoerd. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank niet op het Bouwbesluit in relatie tot het bouwplan ingegaan. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds in een eerder stadium bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de behandeling van het bezwaarschrift op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu het college de door [appellante] ter hoorzitting overgelegde schaduwdiagrammen en het overgelegde schaduwrapport van KdV Architectuur ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken.
5.1. In het besluit op bezwaar is het college onder het kopje "Zonlicht en daglichttoetreding" ingegaan op de door [appellante] ter hoorzitting overgelegde illustraties van de gestelde schaduwwerking van het bouwplan. Het college heeft de illustraties terecht buiten beschouwing gelaten, nu deze een vertekend beeld geven van de nieuwe situatie doordat tevens een dakkapel is weergegeven, die geen onderdeel uitmaakt van het bouwplan, waarvoor omgevingsvergunning is verzocht. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college het rapport "schaduwdiagrammen" van 31 oktober 2011, opgesteld door KdV Architectuur, buiten beschouwing heeft kunnen laten. Daargelaten dat dit rapport eerst na de hoorzitting is overgelegd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het geen inzicht biedt op basis waarvan een objectieve beoordeling kan worden gemaakt, nu afbeeldingen ontbreken en geen toelichting wordt gegeven op de verschillen met de door [vergunninghouder] ter hoorzitting overgelegde bezonningsstudie. In het door [appellante] aangevoerde heeft de rechtbank, gelet op het vorenstaande, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in de bezwaarprocedure in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan schaduwwerking tot gevolg heeft, die leidt tot een onevenredige aantasting van haar woongenot. Zij voert aan dat bij de besluitvorming ten onrechte is uitgegaan van de door [vergunninghouder] overgelegde bezonningsstudie, die gebreken vertoont.
6.1. [vergunninghouder] heeft, teneinde de gevolgen van het plan wat betreft bezonning in kaart te brengen, een bezonningsstudie laten opstellen door EN Vastgoed vision. De enkele omstandigheid dat de bezonningsstudie in opdracht van [vergunninghouder] is opgesteld, maakt niet dat het college deze niet bij de belangenafweging heeft mogen betrekken. De rechtbank heeft in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de bezonningsstudie van EN Vastgoed vision zodanig gebrekkig is, dat het college deze niet aan zijn conclusie dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woongenot mede ten grondslag heeft mogen leggen. [appellante] heeft haar stelling dat in de bezonningsstudie van onjuiste afmetingen van de betrokken woningen is uitgegaan niet met overtuigende stukken onderbouwd. Dat de bezonningsstudie aan de hand van schriftelijke stukken is opgesteld en geen onderzoek ter plaatse is verricht, biedt voorts geen grond voor de conclusie dat het rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. In de bezonningsstudie is de bezonning op vier verschillende data en op verschillende tijdstippen met afbeeldingen weergegeven. Volgens de conclusie van de bezonningsstudie is de hinder van de directe daglichtinval door het bouwplan minimaal. In sommige gevallen is er aan het eind van de dag een schaduwval op de lichtstraat van [appellante], maar het begint vaak al donker te worden rond die tijd. Gelet op de bevindingen in de bezonningsstudie heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan geen zodanige afname van zonlicht en daglichttoetreding met zich brengt, dat dit een onevenredige aantasting van het woongenot van [appellante] oplevert.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich niet op het welstandsadvies van 19 december 2011 heeft mogen baseren, nu daarbij is verwezen naar een in mei 2011 gegeven advies. [appellante] betwist dat in mei 2011 door een onafhankelijke welstandscommissie een welstandsadvies is opgesteld. De welstandscommissie heeft voorts ten onrechte niet getoetst aan de in de welstandsnota gegeven criteria voor een aanbouw, aldus [appellante]. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst [appellante] naar een door haar aan de rechtbank overgelegde second opinion, opgesteld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Breda (hierna: de welstandscommissie Breda).
7.1. Vaststaat dat het bouwplan in de welstandsvergadering van 19 december 2011 is behandeld, waar onder meer [appellante] in de gelegenheid is gesteld haar visie op het bouwplan toe te lichten. Vervolgens heeft de welstandscommissie een positief welstandsadvies afgegeven. De welstandscommissie heeft het welstandsadvies op verzoek van het college alsnog van een toelichting voorzien. Uit het daartoe opgestelde advies van 17 april 2012 volgt dat bij de advisering als uitgangspunt is genomen dat de uitbreiding van de woning volgens het bestemmingsplan gezien moet worden als een uitbreiding van het hoofdbouwvolume. Het bouwplan is getoetst aan de gebiedsgerichte criteria zoals die in de welstandsnota zijn opgenomen voor Gebied 4, Nuenen wonen west, met het toetsingsniveau gewoon. Daartoe heeft de welstandscommissie de aanvraag met de bouwtekeningen, een kleur- en materialenstaat en diverse (lucht)foto's beoordeeld. Tevens hebben een van de leden en de secretaris van de commissie zich ter plaatse georiënteerd. De omgeving van het bouwplan kenmerkt zich vooral door projectmatige tweekappers. Verlengingen van het dak zijn al bij meerdere woningen in de straat, die eveneens zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met een zadelkap parallel aan de straat, gerealiseerd. De welstandscommissie heeft het bouwplan, gezien de ligging en de massa ervan, de architectonische uitwerking en detaillering en de toegepaste materialen en kleuren, in overeenstemming geacht met de van toepassing zijnde criteria in de welstandsnota en het bouwplan om die reden in overeenstemming met redelijke eisen van welstand geacht.
7.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich bij zijn besluitvorming op het welstandsadvies van 19 december 2011 heeft mogen baseren. Niet in geschil is dat dit advies afkomstig is van een bevoegde welstandscommissie. Uit het verslag van de welstandsvergadering volgt dat de welstandscommissie de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen heeft beoordeeld. De omstandigheid dat door de welstandscommissie in de welstandsvergadering tevens is verwezen naar een eerder gegeven advies maakt, wat daarvan zij, niet dat het welstandsadvies van 19 december 2011 onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Hieruit volgt dat de welstandscommissie terecht de planologische bouwmogelijkheden als uitgangspunt heeft genomen bij haar advisering. Ingevolge het bestemmingsplan is de voorziene uitbreiding van de woning aan te merken als een uitbreiding van het hoofdgebouw, zodat de welstandscommissie de welstandscriteria voor aanbouwen terecht buiten toepassing heeft gelaten.
In het door [appellante] overgelegde negatieve tegenadvies van de welstandscommissie Breda heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel, reeds omdat daarin dakkapellen zijn betrokken, die geen onderdeel uitmaken van het bouwplan, waarop de aanvraag ziet.
Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte en in afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet is overgegaan tot vergoeding van de gemaakte proceskosten in de bezwaarprocedure.
8.1. Uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat eventuele aan het primaire besluit klevende gebreken in bezwaar kunnen worden hersteld. De commissie voor de bezwaarschriften heeft vastgesteld dat aan het besluit van 7 juli 2011 geen bevoegd gegeven welstandsadvies ten grondslag lag en het college geadviseerd het bezwaar om die reden gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Het college heeft het door de commissie geconstateerde formele gebrek in bezwaar evenwel gerepareerd en daarom, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, nu het primaire besluit niet is herroepen, [appellante] niet in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013
392.