ECLI:NL:RVS:2013:CA0106

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302306/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Zomerhuizenterreinen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 mei 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan "Zomerhuizenterreinen". De verzoekster, wonend te Veere, heeft tegen het besluit van de raad van de gemeente Veere, dat op 13 december 2012 het bestemmingsplan heeft vastgesteld, beroep ingesteld. Tevens heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 mei 2013, waar de verzoekster, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door S.M. den Haan en C.J. van Belzen, aanwezig waren. Ook de Vereniging Van Eigenaren Duinpark Het Kustlicht was ter zitting vertegenwoordigd.

De voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzitter constateert dat er een procedure aanhangig is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant tegen de omgevingsvergunning voor het verwijderen van een duinpartij naast het perceel van de verzoekster. Dit kan van invloed zijn op de uitkomst van de bodemprocedure, waardoor een spoedeisend belang wordt aangenomen.

De verzoekster betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte geen regels bevat ter bescherming van de duinpartij naast haar perceel. De raad stelt dat het niet noodzakelijk is om dergelijke regels op te nemen. De voorzitter concludeert dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gronden zijn voor een beschermingsregime voor de duinpartijen. Ook het verzoek om een bebouwingsvrije strook rond haar perceel wordt afgewezen, omdat de raad niet gehouden is om aan eerdere toezeggingen te voldoen. Gelet op deze overwegingen wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201302306/2/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Veere,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Zomerhuizenterreinen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 mei 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S.M. den Haan en C.J. van Belzen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de vereniging Vereniging Van Eigenaren Duinpark Het Kustlicht, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De raad betwist dat met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang is gemoeid. Volgens de raad is voor het verwijderen van de duinpartij naast het perceel van [verzoekster] een omgevingsvergunning verleend, waaraan inmiddels gevolg is gegeven. De raad stelt daarnaast dat de planregels voor de speelvoorziening en voor de bouw van een recreatiewoning niet verschillen van het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II" zodat ook hierin geen spoedeisend belang is gelegen.
2.1. Uit de stukken volgt, hetgeen ter zitting is bevestigd, dat - kort weergegeven - een procedure aanhangig is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant tegen de omgevingsvergunning voor het verwijderen van de duinpartij naast het perceel van [verzoekster]. Daarnaast is bij de Afdeling een procedure aanhangig tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 december 2012, met betrekking tot de weigering van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen het plaatsen van speelvoorzieningen. De voorzitter acht niet uitgesloten dat het plan van invloed kan zijn op deze procedures zodat een spoedeisend belang in zoverre wordt aangenomen.
3. [verzoekster] betoogt in de eerste plaats dat het plan, anders dan het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II", ten onrechte geen regels bevat ter bescherming van de duinpartij naast haar perceel [locatie] te Zoutelande. [verzoekster] betwist dat er geen ruimtelijke argumenten zijn om opnieuw planregels vast te stellen omtrent het afgraven van duinpartijen. Zij stelt dat ten tijde van voornoemd bestemmingsplan behoud van de duinpartijen door de raad van groot belang werd geacht voor de landschappelijke inpassing van de zomerhuizen.
3.1. De raad stelt dat het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk is dat het plan regels bevat inzake de bescherming van duinpartijen. Volgens de raad bevat het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II" weliswaar een aanlegvergunningstelsel ter behoud van de duinpartijen, maar deze regels bieden geen hoog beschermingsniveau.
3.2. Niet in geschil is dat het onderhavige plan in afwijking van het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II" geen regels bevat inzake het afgraven van duinpartijen. Gelet op de beperkte bescherming die uitging van de regels in het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II", zoals door de raad ter zitting is toegelicht, ziet de voorzitter niet in dat de raad vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gehouden moet worden geacht deze regels opnieuw op te nemen. Hierbij wordt betrokken dat de raad zich tot doel heeft gesteld met dit plan een uniform en eenduidig planregime voor alle zomerhuizenterreinen in de gemeente vast te stellen, dat is gericht op deregulering. Situatie specifieke regels omtrent het afgraven van duinpartijen passen hier volgens de raad niet in. Tot slot is van belang dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat anderszins gronden bestaan om een beschermingsregime voor de duinpartijen in de planregels te verankeren.
4. [verzoekster] betoogt voorts dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bebouwingsvrije strook rond haar perceel. Onder verwijzing naar onder meer een wegenplan van Haskoning van 9 december 1994 stelt zij dat haar is toegezegd dat een bebouwingsvrije strook rond haar perceel in acht zou worden genomen. Zij kan zich derhalve niet verenigen met de planregels die het toelaten dat speelvoorzieningen worden gerealiseerd in deze strook. Volgens haar zouden hier extra regels aan moeten worden gesteld, onder meer in verband met de geluidoverlast die het gebruik van de speelvoorzieningen met zich brengt.
4.1. De raad stelt dat het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II" eveneens voorzag in bebouwing van de door [verzoekster] gewenste bebouwingsvrije strook. De raad stelt daarnaast dat de regels voor het plaatsen van speelvoorzieningen gelijk zijn aan die in andere bestemmingsplannen voor het gemeentelijk grondgebied. Gelet op het recreatieve karakter van het gebied bestaat volgens de raad in dit geval ook geen reden hiervan af te wijken.
4.2. Voor zover al door de burgemeester van de toenmalige gemeente Valkenisse het voornemen is geuit een bebouwingsvrije strook te behouden rondom het perceel van [verzoekster], is naar het oordeel van de voorzitter in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich hieraan bij de planvaststelling gebonden had moeten achten. Hierbij wordt betrokken dat de toezegging al in 1994 zou zijn gedaan terwijl ook het bestemmingsplan "Recreatie en Zomerhuizenterreinen Kustlicht II" niet voorziet in een dergelijke bebouwingsvrije strook. Ten aanzien van de speelvoorzieningen ziet de voorzitter niet in dat de raad niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat, mede gelet op het recreatieve karakter van het gebied, geen ruimtelijke argumenten bestaan om extra planregels vast te stellen voor het realiseren van speelvoorzieningen in de nabijheid van het perceel van [verzoekster] ten opzichte van de in het plan al vastgestelde planregels.
5. Gelet op het voorgaande bestaat onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2013
647.