201302132/1/R1 en 201302132/2/R1.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,
appellant,
de raad van de gemeente Velsen,
verweerder.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Velserbroek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2013, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door H. Kloosterman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.J. van der Hauw, advocaat te Velsen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein Velserbroek. Met het plan is voorts beoogd tot een reductie van het aantal bestemmingsplannen te komen.
3. [appellant] betoogt dat de in artikel 23, lid 23.1.1, aanhef en onder d, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid, voor zover deze ziet op de mogelijkheid van het realiseren van een bouwmarkt, een zodanig ingrijpende wijzigingsmogelijkheid biedt, dat deze niet door een wijzigingsplan maar door een nieuw bestemmingsplan dient te worden gerealiseerd. Bovendien is de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid volgens [appellant] onvoldoende objectief begrensd, waardoor het gemeentebestuur de mogelijkheid heeft deze volledig naar eigen inzicht in te vullen.
3.1 Ingevolge artikel 23, lid 23.1.1, aanhef en onder d, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders, voor zover de gronden zijn gelegen binnen het op de verbeelding aangewezen wijzigingsgebied, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bevoegd ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" de gronden geheel of gedeeltelijk te wijzigen in:
1. de bestemmingen "Groen", "Verkeer", "Water".
Ten noorden van de scheidingslijn van het wijzigingsgebied is tevens toegestaan:
2. een gebouw voor een bouwmarkt (bestemming "Bedrijf-(dhv)") (bouwvlak maximaal 4.600 m², bouwhoogte maximaal 8 m) en Ten zuiden van de scheidingslijn van het wijzigingsgebied is tevens toegestaan:
3. een gebouw voor een gemengde bestemming (bestemming "Horeca" (maximaal horeca I) en/of "Kantoor") (bouwvlak maximaal 400 m², bouwhoogte maximaal 15 m) en
4. een gebouw voor een leisure-complex (bestemming "Horeca" (maximaal horeca I)) (bouwvlak maximaal 700 m², waarvan 400 m² maximaal 15 m bouwhoogte en 300 m² maximaal 8 m bouwhoogte), bestaande uit:
- een speelautomatenhal (maximaal 700 m² bedrijfsvloeroppervlak);
- een of meerdere restaurants;
Er gelden bij de wijziging van de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" in ieder geval de volgende voorwaarden:
- Bij aanleg van verhard oppervlak dient 15% van de toename van het verharde oppervlak als waterberging gecompenseerd te worden in het wijzigingsgebied. De watercompensatie kan in overleg met de waterbeheerder ook op een andere wijze plaatsvinden. Hierover dient overeenstemming te zijn met het hoogheemraadschap.
- De gebouwen worden aan de westzijde begeleid door een waterpartij.
- De bouwmarkt dient aan de west- en oostzijde tevens begeleid te worden door een groenstrook.
- De bouwmarkt dient aan de oostzijde een gevarieerde rooilijn te krijgen waarbij de afstand tussen het bouwvlak aan de Kleermakerstraat en de bouwmarkt minimaal 23 m bedraagt.
- De bevoorrading van de bouwmarkt te situeren aan de westzijde van de bouwmarkt vanaf de Rijksweg (de parallelweg N208).
- Er dient te worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Velsen zoals die gelden ten tijde van het vaststellen van het wijzigingsplan. Het parkeren mag op maaiveld en/of binnen de bouwvlakken plaatsvinden.
- Kostenverhaal dient middels een exploitatieplan of anderszins verzekerd te zijn (bijvoorbeeld middels een exploitatieovereenkomst).
- De gebouwen hebben een representatief uiterlijk waarbij de twee zuidelijke gebouwen los gesitueerd zijn en in positie en vormgeving samenhang verkrijgen met de twee kantoorgebouwen ten zuiden van de locatie.
Ingevolge lid 23.1.2 vindt ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 23.1.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid, de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid, de archeologische toelaatbaarheid (overeenkomstig de Kwaliteitsnormen Nederlandse Archeologie), de ecologische toelaatbaarheid, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid, is aangetoond.
3.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.
De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.
3.3. [appellant] kan naar het oordeel van de voorzitter niet worden gevolgd in zijn betoog dat de in artikel 23, lid 23.1.1, aanhef en onder d, van de planregels opgenomen wijzigingsmogelijkheid zodanig ingrijpend is, dat deze door een nieuw bestemmingsplan dient te worden gerealiseerd. De raad heeft naar het oordeel van de voorzitter bij het opnemen van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan in redelijkheid van belang kunnen achten dat de gronden waaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" is toegekend, reeds onderdeel uitmaken van een bestaand bedrijventerrein met de mogelijkheid om ter plaatse kantoorgebouwen te realiseren. Tegenover de gronden van [appellant] aan de Kleermakerstraat 51-53 voorziet de wijzigingsbevoegdheid in de mogelijkheid een bouwmarkt te realiseren, hetgeen een voor een bedrijventerrein passende functie betreft. Voorts acht de voorzitter van belang dat ter zitting door de raad is uiteengezet dat zonder toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op grond van het bestemmingsplan maximaal 5800 m² oppervlak aan bebouwing is toegestaan op de gronden waaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" is toegekend. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is, naar door [appellant] niet is bestreden, het maximaal voor bebouwing toegestane oppervlak ter plaatse vergelijkbaar van omvang.
De voorzitter overweegt voorts dat [appellant] evenmin kan worden gevolgd in zijn betoog dat de in artikel 23, lid 23.1.1, aanhef en onder d, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid niet door objectieve normen is begrensd. Hierbij is van belang dat de wijzigingsbevoegdheid voor een specifiek op de verbeelding aangeduid gebied is opgenomen. Voorts zijn de maximaal toegestane bouwhoogte en het maximaal voor bebouwing toegestane oppervlak voor de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen bestemmingen in de desbetreffende wijzigingsbepaling neergelegd. Bovendien is in de in de genoemde bepaling opgenomen voorwaarden op gedetailleerde wijze aangegeven in welk geval en op welke wijze gebruik mag worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat met betrekking tot de hier in geding zijnde wijzigingsbevoegdheid niet is voldaan aan de vereisten van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, zodat het betoog faalt.
4. [appellant] voert voorts aan dat hij zijn pand heeft gebouwd op dit specifieke bedrijventerrein omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat het een kwalitatief hoogwaardig en luxe bedrijventerrein betreft. Het gemeentebestuur heeft ten tijde van de bouw van zijn pand hoge eisen gesteld aan de kwaliteit ervan. Nu de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid echter mogelijk maakt dat tegenover zijn pand een bouwmarkt wordt opgericht, kan volgens [appellant] worden geconcludeerd dat hij achteraf bezien onnodig duur heeft gebouwd. Het bedrijventerrein zal de uitstraling van een luxe bedrijventerrein verliezen, hetgeen volgens [appellant] een waardevermindering van zijn pand tot gevolg zal hebben.
4.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal leiden tot verlies van de door de raad beoogde uitstraling van het bedrijventerrein. Hierbij betrekt de voorzitter dat in de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat de te realiseren gebouwen een representatief uiterlijk dienen te hebben. Voorts heeft de raad erop gewezen dat de gemeentelijke welstandsnota bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als uitgangspunt wordt genomen, waarbij voor de representativiteit het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan als leidraad wordt gebruikt. Ter zitting heeft de raad in dit verband voorts toegelicht dat de destijds aan het pand van [appellant] gestelde kwaliteitseisen nog steeds onderdeel uitmaken van de welstandsnota. Voor het overige komt de wijze van uitstraling in de bouwprocedure aan de orde.
Overigens overweegt de voorzitter dat de omstandigheid dat [appellant], naar ter zitting is komen vast te staan, zijn pand luxer en kwalitatief hoogwaardiger heeft uitgevoerd dan destijds door het gemeentebestuur van hem werd geëist, voor zijn eigen rekening dient te komen.
Ten aanzien van de vrees van [appellant] voor waardevermindering van zijn pand als gevolg van de verminderde uitstraling van het bedrijventerrein bij toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, overweegt de voorzitter dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor de verwachting dat die waardevermindering, wat daar van zij, zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
5. [appellant] betoogt voorts dat na realisatie van de bouwmarkt niet langer sprake is van een evenredige verdeling tussen bebouwing en groen, waardoor [appellant] alle zicht van en naar de snelweg verliest. Dit heeft nadelige gevolgen voor de zichtbaarheid en bekendheid van zijn onderneming en de in zijn pand gevestigde ondernemingen.
Voorts was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broekerwerf 3e fase" sprake van een afstand van ongeveer 45 m tussen het pand van [appellant] en de in het plan voorziene kantoortorens, waarvan ongeveer 25 m was voorzien van groen. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die in het onderhavige bestemmingsplan is opgenomen, is deze afstand gereduceerd tot ongeveer 30 m en is de mogelijkheid van het groen volgens [appellant] volledig verdwenen.
5.1. Ten aanzien van het zicht vanuit het pand van [appellant] naar de snelweg overweegt de voorzitter dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Het is niet uitgesloten dat het uitzicht vanuit het pand van [appellant] na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid verandert. De voorzitter ziet ook in aanmerking genomen dat het hier een bedrijventerrein betreft echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de realisering van het plan dan aan het belang van [appellant] bij het behoud van het huidige uitzicht.
Ten aanzien van de zichtbaarheid van het pand van [appellant] vanaf de snelweg is voorts ter zitting komen vast te staan dat uit een door [partij] Projekten overgelegd onderzoek van architectenbureau ir. P. van Duijn is gebleken dat het pand bij realisatie van de bouwmarkt vanaf de snelweg zelfs iets langer zichtbaar is dan bij realisatie van de kantoortorens.
Voor zover het betoog van [appellant] voorts aldus dient te worden opgevat dat hij stelt dat als gevolg van de verminderde zichtbaarheid van zijn pand sprake is van nadelige gevolgen voor zijn bedrijfsvoering, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn pand vanwege de verminderde zichtbaarheid, wat daar verder overigens van zij, minder aantrekkelijk is voor huurders. De enkele stelling hiertoe is onvoldoende.
Voorts mist het betoog dat het groen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid volledig zal verdwijnen, naar het oordeel van de voorzitter feitelijke grondslag. Hierbij betrekt de voorzitter dat uit de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijkt dat de tegenover het perceel van [appellant] te realiseren bouwmarkt aan de west- en oostzijde dient te worden begeleid door een groenstrook. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat de breedte van deze groenstrook tussen de 3 en 5 m zal bedragen.
Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de afstand tussen het pand van [appellant] en de in het vorige bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broekerwerf 3e fase" voorziene kantoortorens, anders dan [appellant] betoogt, ongeveer 37 m bedroeg. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal de afstand tussen de bouwmarkt en het bouwvlak op het perceel van [appellant] ingevolge de wijzigingsbepaling minimaal 23 m moeten bedragen. Deze afstand is naar het oordeel van de voorzitter niet zodanig gering dat de raad zich om die reden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover [appellant] zich heeft gericht tegen de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor de gronden waaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" is toegekend, af te wijzen.
8. Voor zover [appellant] heeft verzocht om schorsing van een ophanden zijnde omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwmarkt op het perceel gelegen tegenover zijn perceel aan de Kleermakerstraat 51-53, ziet de voorzitter aanleiding dit verzoek buiten beschouwing te laten reeds vanwege de omstandigheid dat een dergelijke vergunning niet is verleend.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013