ECLI:NL:RVS:2013:BZ9748

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201204943/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuistheid registratie vaderschap in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een aantekening van onjuistheid die op 15 maart 2011 door het college in de gemeentelijke basisadministratie is geplaatst, met betrekking tot de registratie van [appellant] als vader van [kind]. Het college verklaarde bij besluit van 1 augustus 2011 het bezwaar van [appellant] ongegrond, omdat de Thaise geboorteakte niet voldoende bewijs bood voor het juridische vaderschap van [appellant]. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 9 april 2013 werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat hij de juridische vader is, omdat hij op de geboorteakte staat vermeld, en dat zijn vaderschap niet wordt ontkend door de moeder. Hij stelde ook dat de openbare orde zich niet verzet tegen de registratie van zijn vaderschap. Het college daarentegen betoogde dat volgens Thais recht het juridische vaderschap alleen ontstaat als de vader ook de aangifte van de geboorte heeft gedaan, wat in dit geval niet was gebeurd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen akte bestond die het vaderschap van [appellant] volgens Thais recht bewijst. De rechtbank oordeelde ook dat het plaatsen van de aantekening van onjuistheid niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat het college niet verplicht was om een eerdere fout te corrigeren. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201204943/1/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 maart 2012 in zaak nr. 11/898 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Op 15 maart 2011 heeft het college in de gemeentelijke basisadministratie op de persoonslijsten van [appellant] en [kind] een aantekening van onjuistheid bij de registratie van [appellant] als vader van [kind] geplaatst.
Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Smit, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen. Ingevolge die aanhef en onder c, sub 3°, worden in de basisadministratie voorts gegevens opgenomen ter aanduiding van de onjuistheid van een opgenomen algemeen gegeven of van strijd met de Nederlandse openbare orde van een opgenomen gegeven over de burgerlijke staat, dan wel over een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede andere gegevens, noodzakelijk in verband met de bijhouding van de basisadministratie.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of, bij gebreke daarvan, een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 54 wordt omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd met de Nederlandse openbare orde, alsmede omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder e, wordt een beslissing van het college om bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de Nederlandse openbare orde te plaatsen, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Aan het besluit van 1 augustus 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat aan de Thaise geboorteakte die bij de inschrijving van [kind] in de gba is overgelegd niet kan worden ontleend dat [appellant] de juridische vader is van [kind]. [appellant] staat op de akte alleen als vader vermeld en niet tevens als de persoon die aangifte van de geboorte heeft gedaan. De enkele vermelding van de naam van de vader op de geboorteakte is naar Thais recht echter onvoldoende om een familierechtelijke betrekking te laten ontstaan. Daarvoor is vereist dat de als vader vermelde persoon blijkens de geboorteakte ook aangifte van de geboorte heeft gedaan, aldus het college.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat een familierechtelijke betrekking naar Thais recht alleen ontstaat met de man die als vader van het kind op de geboorteakte staat vermeld en tevens de geboorte van het kind heeft aangegeven. Hij is de juridische vader van [kind], reeds omdat hij in de geboorteakte als vader is genoemd. Bovendien draagt [kind] zijn achternaam, volgt uit een door hem afgelegde DNA-test dat hij de biologische vader is en wordt zijn vaderschap door de moeder niet ontkend. Voorts verzet de openbare orde zich niet tegen registratie van zijn vaderschap, zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012 in zaak nr. 201102759/1/A3. Tot slot heeft de rechtbank miskend dat het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij de registratie als vader van [kind] in strijd is met één of meer beginselen van behoorlijk bestuur, nu zijn vaderschap al gedurende acht jaar in de gba geregistreerd is geweest, aldus [appellant].
4. Dat betoog faalt. Volgens de losbladige editie van A. Bergmann, M. Ferid en D. Henrich, "Internationales Ehe- und kindschaftsrecht", Thailand, IIIa, onder 7 - Kindschaftsrecht, verkrijgt een man die niet met de moeder is gehuwd naar Thais recht alleen het juridische vaderschap, als hij het kind bij de burgerlijke stand als het zijne laat registreren. Niet in geschil is dat [appellant], die niet met de moeder van [kind] gehuwd is geweest, niet de aangifte van de geboorte van [kind] bij de burgerlijke stand in Thailand heeft gedaan. Naar [appellant] ter zitting heeft verklaard, heeft hij zich ook later niet tot de burgerlijke stand in Thailand gewend om zich als vader van [kind] in te laten schrijven. De rechtbank is er onder die omstandigheden terecht van uitgegaan dat er geen akte bestaat die naar Thais recht het vaderschap van [kind] bewijst in de zin van artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet gba. Een ander brondocument, waaraan gegevens over het vaderschap van [appellant] kunnen worden ontleend, is niet voorhanden. Het vaderschap kan ook niet worden ingeschreven op grond van het door [appellant] overgelegde rapport van een in Thailand verricht DNA-onderzoek, reeds omdat bewijzen van biologisch vaderschap niet in artikel 36, tweede lid, van de Wet gba worden vermeld als brondocumenten, waaraan gegevens over de burgerlijke staat kunnen worden ontleend. Dat de openbare orde zich, als gesteld, niet tegen inschrijving van zijn vaderschap verzet, kan, gelet hierop, niet leiden tot het met die stelling beoogde resultaat.
Voor zover [appellant] betoogt dat het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij de registratie als vader van [kind] in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, wordt overwogen dat de rechtbank er terecht van is uitgegaan dat dat beginsel niet zover strekt, dat het college gehouden is te volharden in een eerder gemaakte fout. Verder moeten de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers ervan moeten erop kunnen vertrouwen dat zij in beginsel juist zijn.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Koppen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013
589.