201206915/1/A1.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Cuijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juni 2012 en de tussenuitspraak van die rechtbank van 21 maart 2012 in zaak nr. 11/4033 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.
Bij besluit van 17 november 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een (aarde)woning aan [locatie] te Cuijk (hierna: het perceel).
Bij tussenuitspraak van 21 maart 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om een gebrek in dat besluit te herstellen.
Bij uitspraak van 11 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] tegen het besluit van 17 november 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. de Greef, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, ter zitting gehoord.
1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Cuijk Padbroek, Messemaker", nu het bouwplan buiten het bouwvlak valt en de maximale bouwhoogte en het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak worden overschreden.
Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. Zij betogen dat het bouwplan in strijd is met de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan "De Messemaker" (hierna: het beeldkwaliteitsplan), op grond waarvan bebouwing dient te worden geconcentreerd in een bouwvlak. In dit verband voeren zij aan dat het bouwplan het bouwvlak ruimschoots overschrijdt, dat het aan meerdere zijden de kavelgrens raakt en dat het naar voren is geplaatst. Voorts betogen zij dat het bouwplan niet alleen bestaat uit de woning, maar ook uit de heuvel waarin die is gesitueerd en dat ten onrechte wordt aangenomen dat de woning in de heuvel wegvalt. Volgens hen heeft het college geen rekening gehouden met de ruimtelijke uitwerking van het bouwplan op de omgeving. Voorts betogen zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tot slot betogen [appellanten] dat het college zich heeft gebaseerd op de ruimtelijke onderbouwing van Grontmij, terwijl deze volgens hen eenzijdig is en geen afweging van de voor- en nadelen van het bouwplan bevat.
2.1. Het college heeft aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning de ruimtelijke onderbouwing "Aardewoning [locatie] te Cuijk" van Grontmij van 24 februari 2011 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag gelegd.
Anders dan [appellanten] betogen, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het college door zich op de ruimtelijke onderbouwing te baseren geen volledige afweging heeft gemaakt van de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan en de wenselijkheid daarvan niet heeft getoetst. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellanten] voorafgaand aan het nemen van het besluit van 17 november 2011 zienswijzen hebben ingediend over het ontwerpbesluit, in het kader waarvan zij de mogelijkheid hebben gehad hun bezwaren tegen het bouwplan naar voren te brengen. Het college heeft deze zienswijzen beoordeeld en betrokken bij het nemen van het besluit van 17 november 2011 tot verlening van de omgevingsvergunning.
2.2. In de ruimtelijke onderbouwing heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan wat het materiaalgebruik betreft niet past in het vastgestelde beeldkwaliteitsplan, maar wel bij de uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan, waar het beeldkwaliteitsplan een uitwerking van is. Volgens het stedenbouwkundige concept, wonen als gast in het bos, dienen woningen aan te sluiten op het aanwezige bosmilieu. De bebouwing wordt gekenmerkt door een informeel karakter en gaat de interactie aan met het bos. Bij een aardewoning is volgens het college bij uitstek gebruik gemaakt van natuurlijke materialen, daar de woning in de heuvel wegvalt. Dat door de specifieke bouwvorm niet wordt voldaan aan het vastgestelde bouwvlak betekent geenszins dat het bouwplan niet voldoet aan de uitgangspunten van het stedenbouwkundige plan. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de karakteristieke eigenschappen van het bosmilieu. De vorm, het vegetatiedak en het gebruik van natuurlijke materialen en kleuren zorgen ervoor dat de woning in harmonie is met de omringende natuur en bijna letterlijk opgaat in de omgeving. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het type woning, een aardewoning, met zich brengt dat een grotere oppervlakte wordt gebruikt. De woning heeft echter het aanzicht van een heuvel met daarin een woning, waardoor bouwvlak en oppervlakte toch recht doen aan de oorspronkelijke visie. In die zin dient het beeldkwaliteitsplan aangevuld te worden met het voorliggende bouwplan. Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan als passend in de omgeving is te beschouwen.
2.3. De rechtbank heeft in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd met betrekking tot de overschrijding van het bouwvlak en de positionering van het bouwplan terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet. In de ruimtelijke onderbouwing is gemotiveerd aangegeven waarom het bouwplan passend wordt geacht in de omgeving en waarom in dit geval van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat het voorziene bouwplan een volume heeft van 722 m3, terwijl met toepassing van de maximale bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan een volume van circa 900 m3 zou zijn toegestaan. Ter zitting is door [vergunninghouder] aangegeven dat het volume van de omringende deklaag van aarde circa 100 m3 bedraagt, zodat ook indien de massa van de constructie en de aarde gezamenlijk worden beschouwd het totale volume van het bouwplan niet het in het bestemmingsplan toegestane maximum van 900 m3 overschrijdt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het ruimtelijke effect van het bouwplan zodanig is dat het college om die reden geen omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daartoe betogen zij, kort gezegd, dat het volume en de positionering van het bouwplan niet in overeenstemming zijn met de eisen uit het beeldkwaliteitsplan.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 2012, in zaak nr. 201200142/1/A1) mogen burgemeester en wethouders aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
3.2. Blijkens de stukken is het bouwplan meerdere malen voorgelegd aan de welstandscommissie, naar aanleiding waarvan het bouwplan op enkele punten is aangepast. Het college heeft aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning de positieve adviezen van de welstandscommissie van 23 juni 2011 en 10 november 2011 ten grondslag gelegd.
Dat het beeldkwaliteitsplan een aanvulling vormt op de gemeentelijke welstandsnota, zoals [appellanten] terecht betogen, betekent niet dat het bouwplan om die reden niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de welstandscommissie op grond van paragraaf 2.13 van de welstandsnota bevoegd is om af te wijken van de welstandscriteria. Voorts is van belang dat de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota toetst aan redelijke eisen van welstand en dat zij zich daarbij in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Gelet op de bereidheid van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor de gekozen positionering en het volume van het bouwplan, dienen deze bij de welstandstoets te worden gerespecteerd en kan alleen daarin geen grond zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de welstandsadviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college die niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013