ECLI:NL:RVS:2013:BZ9735

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201303403/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • M.L.M. van Loo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenuitspraak van de rechtbank inzake verblijfsvergunning regulier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 maart 2013. De rechtbank had de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid gesteld om een gebrek in de eerdere uitspraak te herstellen. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de minister voor Immigratie en Asiel op 1 juni 2011 was afgewezen. Het bezwaar dat de vreemdeling hiertegen had gemaakt, werd op 27 september 2012 ongegrond verklaard door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de tussenuitspraak van de rechtbank.

De Raad van State overweegt dat het hoger beroep gericht is tegen een tussenuitspraak, zoals bedoeld in artikel 8:104, lid 3, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de wet kan tegen een dergelijke tussenuitspraak alleen hoger beroep worden ingesteld gelijktijdig met een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank of een uitspraak van de voorzieningenrechter. In dit geval is er geen sprake van een dergelijke uitspraak, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Raad van State merkt op dat de rechtsmiddelenvoorlichting die aan de tussenuitspraak was toegevoegd, waarin ten onrechte werd vermeld dat partijen binnen vier weken hoger beroep konden instellen, hieraan niet afdoet. De vreemdeling kan alsnog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank, maar niet tegen de tussenuitspraak zelf.

De Raad van State besluit het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2013.

Uitspraak

201303403/1/V4.
Datum uitspraak: 3 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/31012 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak genoemde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze tussenuitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het hoger beroep is gericht tegen een tussenuitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:104, derde lid, onder a, van de Awb. Hiertegen kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, artikel 8:67, eerste lid, of een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van die wet, hoger beroep worden ingesteld. Van een dergelijke uitspraak is geen sprake. Dat aan de tussenuitspraak een rechtsmiddelenvoorlichting is toegevoegd, waarin ten onrechte is vermeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift tegen deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling, doet hieraan niet af. De vreemdeling kan immers alsnog, tegelijkertijd met het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, artikel 8:67, eerste lid, of een uitspraak van de voorzieningenrechter, als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, hoger beroep instellen tegen de tussenuitspraak.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2013
418-781