ECLI:NL:RVS:2013:BZ9726

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201211993/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Geldermalsen woongebied 2011

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan "Geldermalsen woongebied 2011", dat op 25 september 2012 door de raad van de gemeente Geldermalsen is vastgesteld. De verzoekers, waaronder [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten de voorzitter om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 3 april 2013, waar de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat, mr. J. Schoneveld, en de raad werd vertegenwoordigd door I. Broekmans.

De voorzitter overweegt dat de verzoekers, die eigenaars zijn van een perceel in Geldermalsen, met hun verzoek beogen te voorkomen dat zij door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een onomkeerbare situatie worden geconfronteerd. De voorzitter concludeert echter dat er geen spoedeisend belang is, omdat bij een eventuele gegrondverklaring van het beroep de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ongedaan worden gemaakt met terugwerkende kracht. Dit betekent dat de inwerkingtreding van het plan hen niet in een onomkeerbare situatie plaatst.

De verzoeken van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2] richten zich tegen de situering van het bouwvlak voor een vrijstaande woning op een ander perceel. De voorzitter oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het plan voldoende is en dat de bezwaren van de verzoekers niet opwegen tegen de belangen van de raad. De voorzitter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de aanvaardbaarheid van het plan en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat zijn voldoende meegewogen. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

201211993/2/R2.
Datum uitspraak: 3 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1 A], [verzoekster sub 1 B] en de erven van [verzoeker sub 1 C], allen wonend te Geldermalsen (hierna: [verzoeker sub 1] en anderen),
2. [verzoeker sub 2], wonend te Geldermalsen,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Geldermalsen,
en
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Geldermalsen woongebied 2011" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 april 2013, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bij monde van [een der verzoekers sub 1], [verzoeker sub 3], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en de raad, vertegenwoordigd door I. Broekmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen
2. [verzoeker sub 1] en anderen zijn eigenaars van het perceel [locatie 1] te Geldermalsen. [verzoeker sub 1] en anderen beogen met het verzoek, zo hebben zij ter zitting nader toegelicht, te voorkomen dat zij door de inwerkingtreding van het plan met een onomkeerbare situatie worden geconfronteerd en voor het kunnen verkrijgen van een bouwmogelijkheid op het perceel zullen zijn aangewezen op het volgen van een aparte (project)procedure.
3. De voorzitter overweegt dat gelet op deze toelichting ter zitting geen spoedeisend belang is gemoeid met het verzoek om voorlopige voorziening. In dat verband wordt overwogen dat bij een eventuele gegrondverklaring van het beroep in de bodemprocedure, gevolgd door een vernietiging van het bestreden plandeel, dit er gelet op artikel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht toe zal leiden dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ongedaan worden gemaakt met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop het besluit werd genomen. Dit brengt met zich dat na vernietiging van het vaststellingsbesluit - achteraf bezien - het nieuwe bestemmingsplan niet van kracht is geworden. De inwerkingtreding van het plan leidt er derhalve niet toe dat [verzoeker sub 1] en anderen uit procedureel oogpunt het risico lopen met een onomkeerbare situatie te worden geconfronteerd, die zij met een schorsing van het plan kunnen voorkomen.
4. Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen dient gelet hierop te worden afgewezen.
De verzoeken van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2]
5. De verzoeken van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2] richten zich tegen de situering van het bouwvlak dat is toegekend aan het perceel [locatie 2] alsmede de daarbij behorende bebouwingsmogelijkheden voor een vrijstaande woning.
6. [verzoeker sub 3] voert als procedureel punt aan dat het raadsbesluit geen deugdelijke ruimtelijke onderbouwing bevat voor de bouwmogelijkheid van een vrijstaande woning op het perceel.
7. Ten aanzien van het perceel [locatie 2] is het plan gewijzigd vastgesteld, waarbij is voorzien in een bouwvlak voor de bouw van een vrijstaande woning met bijgebouw. In het raadsbesluit is ten aanzien van deze wijziging vermeld: ‘Op het perceel, (…), plaatselijk bekend [locatie 2], wordt een vrijstaande woning inclusief bijgebouw mogelijk gemaakt. Dat betekent dat een bouwvlak wordt opgenomen op het betreffende perceel. Aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot het oprichten van de woning is voldaan. (stedenbouwkundig, bodem, flora en fauna, planschade). Het betreft hier vervanging van een bestaande woning, zodat geen inbreuk plaatsvindt op het gemeentelijk woningbouwprogramma’.
De voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat de ruimtelijke onderbouwing van het plan in zoverre bij de vaststelling onvoldoende is. Voor zover [verzoeker sub 3] bestrijdt dat de raad bij de vaststelling van het plan in zoverre, onvoldoende is voorgelicht, dan wel betwijfelt of de raad kennis heeft genomen van de relevante onderzoeken, wordt overwogen dat de interne besluitvorming van de raad in deze procedure niet aan de orde kan komen.
8. Verder bestrijdt [verzoeker sub 3], naar ter zitting is verduidelijkt, het memo van Pouderoyen getiteld "Advies Woning [locatie 2]" van 7 februari 2012 (hierna: het memo). Allereerst is volgens [verzoeker sub 3] in het memo ten onrechte niet uitgegaan van een andere situering van het bouwvlak ten opzichte van de bestaande woning. Voorts zijn de effecten op de omliggende woningen onvoldoende in de beoordeling betrokken. In dat verband heeft [verzoeker sub 3] er ter zitting op gewezen dat ter plaatse van het bouwvlak thans sprake is van een bebouwingsvrije enclave.
[verzoeker sub 2] kan zich niet verenigen met de maximale bouwhoogte van tien meter en de mogelijkheid om een bijgebouw met een maximale bouwhoogte van zes meter op het perceel op te richten, gelet op de korte afstand tot zijn perceel. Volgens [verzoeker sub 2] leidt het plan in zoverre tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy, een vermindering van de lichtinval en schaduwwerking alsmede verlies van zijn vrije uitzicht. Als gevolg hiervan zal tevens sprake zijn van een waardevermindering van zijn woning, aldus [verzoeker sub 2].
9. Volgens de raad blijkt uit het memo dat de bouw van een woning met bijbehorend bijgebouw op het perceel ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad bestrijdt niet, zo heeft hij ter zitting toegelicht, dat thans sprake is van een onbebouwd middengebied, maar dit brengt naar stelling van de raad niet met zich dat de bouw van een woning om die reden ruimtelijk onaanvaardbaar is.
10. Aan het perceel is de bestemming "Wonen - Dorpsbebouwing 2" toegekend met een bouwvlak.
Ingevolge artikel 19, lid 19.2.3, onder d, van de planregels, geldt dat ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)", de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven. Blijkens de verbeelding bedraagt de maximale goothoogte 6 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter.
Ingevolge lid 19.2.4, onder b, van de planregels, geldt voor bijgebouwen ter plaatse van de woningen met een andere bouwwijze dan ‘gestapeld’ dat, indien de oppervlakte van het bouwperceel voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" meer bedraagt dan 200 m2, de toegestane oppervlakte van 60 m2 mag worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van in totaal 90 m2. De maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter.
11. De voorzitter ziet gelet op de inhoud van het memo geen aanleiding voor het oordeel dat bij de beoordeling niet is uitgegaan van een gewijzigde situering van het bouwvlak ten opzichte van de reeds bestaande woning, zoals [verzoeker sub 3] betoogt. In het memo staat dat de inhoud van het advies zich richt op het voor het perceel ingediende schetsplan, mede in relatie met de reeds verleende bouwvergunning voor het perceel Kruiwiel/Windvaan. In het schetsplan is uitgegaan van de situering van het bouwvlak die overeenkomt met de situering in het plan.
Ten aanzien van de betogen van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2] dat de gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat onvoldoende is meegewogen wordt als volgt overwogen. In het memo is op de bestaande situatie in relatie tot het voorgenomen bouwplan ingegaan. Weliswaar blijkt uit het memo niet dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat wat betreft de woningen aan de Kruiwiel separaat zijn beoordeeld, maar ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de afstand van het bouwvlak op het perceel [locatie 2] ten opzichte van de bouwvlakken voor de percelen aan de Kruiwiel, 20 tot 25 meter bedraagt. Deze afstand acht de raad voldoende voor het behoud van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voorts heeft de raad erop gewezen dat de thans nog onbebouwde gronden in het middengebied niet bewust zijn vrijgehouden van bebouwing. De raad acht een woning ter plaatse passend in de omgeving gelet op de omliggende woningen. Bij de stukken is verder een bezonningsonderzoek gevoegd, opgesteld door Van Kessel architectuur en Projectmanagement B.V. In de bezonningsdiagrammen zijn de schaduweffecten van de bestaande situatie ten opzichte van de nieuwe situatie weergegeven op de data 15 februari, 15 juni en 15 oktober. Gelet op de verschillen in schaduwwerking in de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie, alsmede gelet op de toelichting van de raad ter zitting, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2] op voorhand onaanvaardbaar moet worden geacht.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [verzoeker sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
12. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding de verzoeken van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2013
608.