201302491/2/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te Buren (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 14 maart 2013 in zaken nrs. 12/3899 en 12/3403 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Bij besluit van 25 juni 2012 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en een erfafscheiding en het aanleggen van twee in-/uitritten op het perceel [locatie] te Buren.
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Hij heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2013, waar [twee verzoekers] , bijgestaan door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door P. Spee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar J.W. Dijkshoorn en H. de Jong, vertegenwoordigd door mr. N.B. de Neef, advocaat te Dordrecht, als partij gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe te voorkomen dat met de werkzaamheden wordt gestart voordat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan.
3. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. De voorzitter overweegt in dit verband dat, anders dan het college betoogt, uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat, nu artikel 8:69a Awb niet van toepassing was op het beroep, dit artikel evenmin van toepassing is op het hoger beroep.
4. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend. Daarbij is onder meer het navolgende in aanmerking genomen.
4.1. Wat betreft de omgevingsvergunning voor zover deze is verleend voor het bouwen van de woning ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding [verzoeker] te volgen in hetgeen hij heeft aangevoerd over de hoogte van het peil voor de te bouwen woning. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het college zich op grond van het rapport "Ruimtelijke onderbouwing Erichemseweg 1H te Buren" in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een goede ruimtelijke onderbouwing voor de afwijking aanwezig is. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel wordt op voorhand geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft kunnen concluderen dat het college niet heeft gehandeld in strijd met dat beginsel dan wel met het verbod van willekeur, omdat van gelijke gevallen geen sprake is. Het oordeel van de rechtbank dat het welstandsadvies van het Gelders Genootschap van 1 augustus 2012 naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont dat het college het niet aan zijn oordeel met betrekking tot de welstand ten grondslag had mogen leggen, lijkt de voorzitter op voorhand niet onjuist. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het welstandsadvies niet aan de juiste criteria uit de welstandsnota gemeente Buren 2004 is getoetst en dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, temeer nu hij ter onderbouwing van zijn standpunt geen deskundigenadvies heeft overgelegd.
Wat betreft de omgevingsvergunning voor zover deze is verleend voor het aanleggen van twee uitritten overweegt de voorzitter dat hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd naar voorlopig oordeel geen grond biedt voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college door de omgevingsvergunning te verlenen niet heeft gehandeld in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening, gelezen in samenhang met de Beleidsregel uitwegen gemeente Buren 2011.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van [verzoeker] af te wijzen. Daarbij wordt nog overwogen dat een vergunninghouder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico gebruik maakt, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013