201208114/1/R2.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Nunspeet,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Nunspeet,
3. [appellant sub 3], wonend te Nunspeet,
de raad van de gemeente Nunspeet,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Eperweg 21" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
[appellant sub 2], de raad en de stichting Stichting Interakt Contour Groep hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2013, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M. Jue, en de raad, vertegenwoordigd door A.M. Kleine Staarman en R.P.R. Klerks, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Interakt Contour Groep, vertegenwoordigd door C.H. de Groot, als partij gehoord.
1. Het plan voorziet in een wijziging van de bestemmingen van het plangebied aan de Eperweg 21 te Nunspeet van "Bijzondere Doeleinden" en "Wonen" naar "Kantoor" waar tevens parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming "Kantoor" kunnen worden gerealiseerd.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
[appellant sub 1] is voor het door hem ingestelde beroep griffierecht verschuldigd. Een beroep wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (oud) niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1. [appellant sub 1] is bij brief van 20 augustus 2012 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Nadat was gebleken dat [appellant sub 1] het griffierecht niet had voldaan is hem bij aangetekend verzonden brief van 4 oktober 2012 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 1 november 2012, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is meegedeeld dat, als het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het beroep reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 1] in verzuim is geweest.
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
3. [appellant sub 2] betoogt dat het in strijd is met de goede ruimtelijke ordening dat de door hem als bosgebied gekwalificeerde gronden die zijn gelegen achter zijn perceel worden bestemd voor parkeerdoeleinden. In dit verband stelt [appellant sub 2] dat de raad de binnen het plandeel aanwezige natuurwaarden miskent omdat op het perceel eekhoorns voorkomen en dat het onderzoek dat is verricht naar de beschermde soorten in het gebied ondeugdelijk is.
3.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het kader van de Ffw en de Natuurbeschermingswet 1998. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het ‘Briefrapport Quick scan flora en fauna’ (hierna: de quickscan) van 17 oktober 2011 en het aanvullend ‘memo inspectie Eekhoorn Nunspeet Eperweg 21’ (hierna: het memo) van 13 februari 2013, beide uitgevoerd door SAB. De conclusie van de quickscan is dat in het plangebied geen sporen, individuen of vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten zijn aangetroffen. Voorts vermeldt de quickscan dat geen nesten aanwezig zijn van de eekhoorn, maar dat deze soort foeragerend wel in het plangebied kan worden aangetroffen. In het van latere datum verschenen aanvullend memo is vermeld dat tijdens een inspectie aan de Eperweg 21 in één boom een eekhoornnest is aangetroffen. Uit het memo blijkt dat in de directe omgeving van het nest geen loopsporen van de eekhoorn zijn aangetroffen zodat het waarschijnlijk een reservenest en geen hoofdnest betreft. Voorts vermeldt het memo dat meerdere veldonderzoeken nodig zijn om te kunnen stellen dat het nest niet actief in gebruik is. Om de functionaliteit van het plangebied en de directe omgeving voor de eekhoorn te handhaven, worden twee nestkasten voor de eekhoorn in het plangebied geplaatst.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het gebied. De Afdeling overweegt evenwel dat indien sprake is van mitigerende en compenserende maatregelen die niet strekken tot het voorkómen van overtreding van de verbodsbepaling van artikel 11 van de Ffw, te weten, het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen en verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, ontheffing voor overtreding van het verbod zal dienen te worden gevraagd. Onder dergelijke maatregelen kan worden begrepen het ophangen van twee nestkasten. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat, zo al een ontheffing van de Ffw nodig is in verband met aanwezige beschermde soorten, deze niet kan worden verleend en de Ffw aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan niet past in de parkachtige en rustige woonomgeving. In dit verband betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat, nu het plan binnen de bestemming "Kantoor" parkeren voor derden mogelijk maakt, hetgeen betrekking heeft op de mogelijkheid dat het parkeerterrein in het weekend, ’s avonds en ‘s nachts openbaar toegankelijk is, en nu het voorziene parkeerterrein direct grenst aan de achterzijde van hun percelen, sprake zal zijn van hinder in verband met geluid, geur en licht, waardoor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden. In dit verband betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte niet is voorzien in een groene afscherming met zijn perceel zoals dat elders in het plan door middel van de bestemming "Groen" wel het geval is.
Voorts betwisten [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij de berekening is uitgegaan van de zogenoemde CROW-normen maar daarbij is volgens hen ten onrechte niet de bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo) van de kelderverdieping betrokken, die volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ook geschikt is om ten behoeve van kantoor te worden gebruikt. Verder is volgens [appellant sub 2] en
[appellant sub 3] bij het gebruik van het parkeerterrein in de weekenden uitgegaan van een onjuist aantal verkeersbewegingen, wordt de omgeving ten onrechte gekwalificeerd als "schil/overloopgebied" en is in de berekening ten onrechte geen rekening gehouden met een aandeel bezoekers van het kantoor.
4.1. De raad stelt dat de parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming "Kantoor" mogen worden gebruikt en eventueel tevens ter beschikking worden gesteld aan derden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat voor de vaststelling van het plan geen akoestisch onderzoek is vereist en dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging, waardoor ook voor het aspect lucht geen nader onderzoek is vereist. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het plan een bijdrage levert aan de instandhouding van de kwaliteit van het gebied en het groene karakter door het door de raad opgestelde inrichtingsplan behouden blijft.
Verder heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat vijf procent van de 2.000 m2 bvo gebruikt zal worden als archiefruimte en de resterende 600 m2 kelder door onvoldoende daglichttoetreding in principe niet gebruikt zal worden als kantoorfunctie. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat hij bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen heeft aangesloten bij de CROW-normen. Uitgaande van weinig stedelijk gebied en een ligging binnen het schil/overloopgebied centrum met een gemiddelde parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor de functie kantoor, dienen volgens de raad 38 parkeerplaatsen binnen het plangebied te worden gerealiseerd. De raad heeft toegelicht dat in het plan maximaal 42 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Voorts heeft de raad toegelicht dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de hand van de bouwverordening wordt getoetst of voldaan wordt aan de parkeernorm.
4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. kantoren met uitzondering van kantoren met baliefunctie;
met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals wegen, paden, bermen, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.1, mag op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1 uitsluitend bij de bestemming behorende bebouwing worden gebouwd.
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 4.2.1 de eis dat gebouwen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd met een maximum bruto vloeroppervlakte van 2.000 m2 en voor archiefruimte in de kelder op maximaal 700 m2.
4.3. Als gevolg van de ingebruikname van de gronden als parkeerterrein is niet uitgesloten dat sprake kan zijn van enige overlast als gevolg van verkeersbewegingen op dit terrein. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben het standpunt van de raad dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging en dat daarom geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling van luchtverontreiniging hoeft plaats te vinden, niet gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de wijziging van de bestemming "Wonen" naar "Kantoor" van het plandeel waar parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming "Kantoor" kunnen worden gerealiseerd, is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder op de omliggende woningen. De conclusies van het akoestisch onderzoek zijn vastgelegd in het rapport ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai, Eperweg 21, Nunspeet’, van 14 oktober 2011 uitgevoerd door SAB (hierna: het rapport). Uit dit rapport blijkt dat uitsluitend de geluidsbelasting voor de dagperiode is berekend, nu volgens het rapport in de avond- en nachtperiode geen activiteiten in het plangebied plaatsvinden. Nu in de planregels is bepaald dat de gronden met de bestemming "Kantoor" tevens kunnen worden gebruikt voor parkeren door derden en de raad ter zitting heeft toegelicht dat is beoogd dubbelgebruik toe te staan, overweegt de Afdeling dat, daargelaten de vraag of de Stichting hieraan als eigenares van de gronden wenst mee te werken, het rapport bij het toetsen van de geluidsbelasting op de omliggende woningen niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. Dat het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor dit plan mogelijk niet vereist is, maakt dit niet anders, nu de raad ten behoeve van de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening had moeten onderzoeken wat de gevolgen zijn van het plan voor de omliggende woningen. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De betogen slagen.
4.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat ten onrechte niet is voorzien in een groene afscherming met zijn perceel zoals dat elders in het plan door middel van de bestemming "Groen" wel het geval is, wordt overwogen dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden vast kan stellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. De raad heeft naar voren gebracht dat de bestemming "Groen" niet is bedoeld ter afscherming van de aangrenzende woonpercelen, maar met deze bestemming is beoogd om de ter plaatse waar deze bestemming is gelegd aanwezige waardevolle bomen specifiek te bestemmen. Nu [appellant sub 2] niet betwist dat achter zijn perceel geen waardevolle bomen staan en de bestemming "Groen" niet is bedoeld ter groene afscherming van het plangebied, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van deze bestemming aan de gronden gelegen achter het perceel van [appellant sub 2].
In de plantoelichting staat evenwel vermeld dat het plangebied zal worden voorzien van een passende erfafscheiding waardoor geen sprake zal zijn van lichthinder. De Afdeling overweegt dat op de gronden met de bestemming "Kantoor" de mogelijkheid voor het realiseren van een passende erfafscheiding aanwezig is, maar de aanleg ervan niet als zodanig in het plan is verzekerd. Gelet hierop wordt overwogen dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of de gevolgen van het plan voor de omliggende woningen niet zodanig zijn dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in zoverre hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De betogen slagen.
4.5. Niet in geschil is dat de raad voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen de CROW-normen als uitgangspunt heeft genomen. De berekening naar het aantal benodigde parkeerplaatsen is, blijkens de plantoelichting, gebaseerd op de normen van CROW, zoals deze zijn neergelegd in de CROW-publicatie ‘ASVV 2004 Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’ (hierna: de CROW-publicatie). Voorts is in de plantoelichting vermeld dat het uitgangspunt van het plan is dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De raad heeft de plaats van het plangebied gekwalificeerd als schil/overloopgebied centrum, nu het plangebied volgens de raad tegen het centrum van Nunspeet aanligt. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betoogd dat blijkens de CROW-publicatie een gebied dat is aan te merken als schil/overloopgebied centrum een gemengd gebied is met detailhandel- en woonbestemmingen. Dit standpunt heeft de raad niet betwist. Nu het plangebied nabij het buitengebied ligt en geen sprake is van gemengd gebied, dient volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij de berekening van de parkeerplaatsen uitgegaan te worden van weinig stedelijk gebied en een ligging binnen de rest bebouwde kom. Gelet op hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat hij niettemin bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen in redelijkheid mocht uitgaan van een ligging binnen het schil/overloopgebied centrum met een gemiddelde parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Uitgaande van een ligging binnen de rest bebouwde kom is een parkeernorm van minimaal 1,7 en maximaal 2,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo van toepassing. De weergegeven parkeernorm is volgens de CROW-publicatie inclusief parkeren voor bezoekers. Daarbij wordt in de CROW-publicatie uitgegaan van een bvo, te weten, de totale vloeroppervlakte binnen de buitenmuren inclusief alle verdiepingen. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is de maximum bvo voor archiefruimte in de kelder 700 m2. Nu de kelderruimte is bestemd als "Kantoor" valt ook deze ruimte onder de in de CROW-publicatie gehanteerde definitie van bvo en had de vloeroppervlakte van de kelderruimte bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen meegerekend moeten worden. Dat de kelderruimte niet geschikt zou zijn voor gebruik ten behoeve van kantoor maakt dit niet anders. Uitgaande van een bvo van 2.700 m2 dient het parkeerterrein te worden voorzien van minimaal 46 en maximaal 68 parkeerplaatsen. Gelet hierop wordt niet aan de in de CROW-publicatie gestelde parkeernorm voldaan, nu in het plan maximaal 42 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen heeft aangesloten bij de CROW-normen, nu de raad bij de berekening is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten waardoor het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De betogen slagen.
5. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient gelet op hetgeen in 4.3, 4.4 en 4.5 is overwogen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
6. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nunspeet van 31 mei 2012;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Nunspeet tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad van de gemeente Nunspeet tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Nunspeet aan [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
gelast dat de raad van de gemeente Nunspeet aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013