201206590/1/A2.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting voor openbaar primair onderwijs Amsterdam West Binnen de Ring, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2012 in zaak nr. 10/1483 in het geding tussen:
de staatssecretaris (thans: de minister) van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft de staatssecretaris geweigerd terug te komen van het besluit van 21 juli 2008, waarbij de bekostiging van de speciale school voor basisonderwijs SSBO De Winkler op nihil is gesteld wegens de opheffing daarvan per 1 augustus 2007.
Bij besluit van 15 februari 2010 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2012 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Dolman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
1. De staatssecretaris heeft bij besluit van 21 juli 2008 de bekostiging voor SSBO De Winkler op nihil gesteld. Aan dit besluit heeft hij ten grondslag gelegd dat, blijkens het door de stichting op 21 mei 2008 ingediende BRIN mutatieformulier, SSBO De Winkler per 1 augustus 2007 zou zijn opgeheven.
2. De stichting heeft de staatssecretaris eerder verzocht om terug te komen van zijn besluit van 21 juli 2008, omdat SSBO De Winkler niet per 1 augustus 2007, maar per 1 augustus 2008 zou zijn opgeheven en het besluit tot opheffing onbevoegd is genomen door de stichting in plaats van het dagelijks bestuur van het stadsdeel. De procedure die daarop volgde heeft geleid tot de uitspraak van 1 juli 2010, met zaak nr. 201005389/1/H2 waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat geen sprake was van nieuw feit en de staatssecretaris daarom niet gehouden was terug te komen van zijn besluit van 21 juli 2008.
3. De stichting heeft de staatssecretaris per brief van 16 april 2009 opnieuw verzocht terug te komen van zijn besluit van 21 juli 2008. De staatssecretaris heeft dat verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe nopen dat hij terugkomt van zijn besluit van 21 juli 2008.
4. De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij een nieuw feit heeft aangevoerd op grond waarvan de minister gehouden is terug te komen van zijn besluit van 21 juli 2008. Zij stelt in dat verband dat noch de stichting, noch het dagelijks bestuur van het stadsdeel bevoegd waren tot opheffing te besluiten. Slechts de stadsdeelraad was ingevolge artikel 48, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), zoals deze luidde ten tijde van belang, bevoegd tot het nemen van een dergelijk besluit, aldus de stichting.
4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4.3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 juli 2010, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
"De brief van het stadsdeel van 26 augustus 2008 kan als zodanig niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De vraag is of de in die brief vermelde feiten, te weten dat het stadsdeel en niet zijn rechtsopvolger, de stichting, bevoegd was te beslissen over de opheffing van SSBO De Winkler en dat deze met ingang van 1 augustus 2008 zou worden opgeheven, feiten zijn die zich hebben voorgedaan na 21 juli 2008 en derhalve niet eerder konden worden aangevoerd. Nu zowel het stadsdeel als de stichting bij de overdracht van SSBO De Winkler per 1 augustus 2007 aan de stichting waren betrokken en in die brief staat vermeld dat het stadsdeel als bevoegd gezag in mei 2007 had besloten om SSBO De Winkler met ingang van 1 augustus 2008 op te heffen, is geen sprake van feiten die zich hebben voorgedaan na het besluit van 21 juli 2008 of van feiten die niet vóór dat besluit, dan wel in een bezwaarprocedure tegen dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd."
Dat, zoals wordt aangevoerd in het thans aan de orde zijnde verzoek om terug te komen van het besluit van 21 juli 2008, niet het dagelijks bestuur van het stadsdeel het bevoegd gezag is gebleken maar de stadsdeelraad, maakt niet dat daarmee thans wel sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Nu de stichting reeds in mei 2007 op de hoogte is geweest van het - naar zij stelt onbevoegdelijk - genomen besluit tot opheffing van SSBO De Winkler, had zij op dat moment al bekend kunnen zijn met de vraag welk orgaan van het stadsdeel Amsterdam Oud-West het bevoegd gezag was. Dat zij ten tijde van het besluit van 21 juli 2008, dan wel in de daarop volgende termijn voor het maken van bezwaar, daar nog steeds niet van op de hoogte was, is een omstandigheid die voor haar eigen rekening en risico komt. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat hetgeen de stichting heeft gesteld niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt.
5. Nu de stichting geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die de minister ertoe nopen terug te komen van zijn besluit van 21 juli 2008, komt de Afdeling niet toe aan hetgeen de stichting heeft betoogd over eventuele aanspraak op bekostiging op grond van het door haar gestelde betoog, dat daarvoor bepalend dient te zijn of er op 1 oktober 2006 leerlingen bij SSBO De Winkler waren ingeschreven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013