201203372/1/R3.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Cuijk,
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Cuijk, De Valuwe, Valuweplein fase 2B" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door C.M. Peters, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Het plan voorziet onder meer in de renovatie van het winkelcentrum De Valuwe en een herinrichting van het Valuweplein aan de noordoostzijde van de kern Cuijk.
2. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Verkeer" heeft vastgesteld voor het perceel [locatie]. Hierdoor zijn de bestaande horeca-activiteiten in het pand op dit perceel niet meer als zodanig bestemd. [appellant] voert aan dat de raad heeft nagelaten rekening te houden met zijn bedrijfsbelang, nu hem geen nieuwe geschikte horecalocatie is aangeboden. Daarnaast voert [appellant] aan dat het plan niet uitvoerbaar is. Daartoe wijst hij erop dat de gemeente en de projectontwikkelaar geen eigenaren zijn van het perceel. Ook wijst hij erop dat hij huurder is van het horecapand op dit perceel en dat een eventuele verkoop van het pand niet betekent dat de huur zal eindigen. Voorts is volgens [appellant] niet gebleken dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan wat betreft de verkeersbestemming voor het perceel is gewaarborgd.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmen van het perceel voor verkeersdoeleinden nodig is voor de herinrichting van het plangebied. Voorts heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat het pand op het perceel inmiddels door de gemeente is aangekocht, dat in de koopovereenkomst is overeengekomen dat de levering van de opstal vrij van huur moet plaatsvinden en dat het de raad bekend is dat inmiddels ook een vordering bij de civiele rechter is ingesteld.
2.2. Het perceel [locatie] heeft op de verbeelding de bestemming "Verkeer".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
f. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
g. evenementen en terrassen.
2.3. De raad heeft onder meer met het bestemmen van het perceel voor verkeersdoeleinden beoogd de herinrichting van het plangebied mogelijk te maken, die plaatsvindt in verband met de revitalisering van de wijk De Valuwe. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij de herinrichting dan aan het belang van [appellant] om de bestaande horeca-activiteiten op het perceel te kunnen blijven voortzetten. Voor zover [appellant] betoogt dat de raad een nieuwe geschikte horecalocatie aan hem had moeten aanbieden, overweegt de Afdeling dat hiertoe geen verplichting bestaat.
2.4. De Afdeling overweegt dat bestaande eigendomsverhoudingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen doorslaggevende betekenis hebben in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. Dit is slechts anders indien op voorhand duidelijk is dat de eigendomsverhoudingen aan de verwezenlijking van de bestemming binnen de planperiode van tien jaar in de weg staan. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Dat de gemeente, noch de projectontwikkelaar ten tijde van het bestreden besluit eigenaar was, brengt niet met zich dat het plandeel niet uitvoerbaar is. Overigens is gebleken dat de gemeente met de eigenaar van het pand inmiddels een koopovereenkomst heeft gesloten.
Over het betoog dat de verkoop van het pand niet betekent dat de huur zal eindigen overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 7:296, vierde lid, onder d, van het Burgerlijk Wetboek de rechter de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst in ieder geval toewijst indien de verhuurder een krachtens een geldig bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken. Nu inmiddels bij de rechter een daartoe strekkende vordering is ingesteld, is het niet te verwachten dat de in het plan voorziene verkeersbestemming niet binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt.
Voorts volgt uit bijlage 8a bij de samenwerkingsovereenkomst van 15 juli 2009 tussen de gemeente en Stichting Mooiland dat voor de verwerving van eigendommen financiële middelen zijn gereserveerd en dat het merendeel van de sloopkosten voor rekening komt van Stichting Mooiland. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan, voor zover het betreft de verkeersbestemming voor het perceel [locatie], financieel niet uitvoerbaar is.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor het perceel [locatie] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013