ECLI:NL:RVS:2013:BZ9078

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209716/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en studentenhuisvesting in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht [appellante] gelast om vóór 1 april 2012 het gebruik van (delen van) het pand in Maastricht ten behoeve van studentenhuisvesting te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] ongegrond bij besluit van 5 juni 2012. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] op 3 september 2012 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overweegt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan "Maas en Jeker". De Raad benadrukt dat handhaving in het algemeen belang is en dat bestuursorganen in principe van hun bevoegdheid tot handhaving gebruik moeten maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. [appellante] betoogt dat er nieuwe gemeentelijke beleidsregels zijn die studentenhuisvesting mogelijk maken, maar de Raad oordeelt dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de rechtmatigheid van het besluit van 5 juni 2012.

De Raad concludeert dat het college niet onterecht handhavend heeft opgetreden en dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien voor een ander pand een omgevingsvergunning was verleend. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201209716/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 september 2012 in zaak nr. 12/1265 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college [appellante] gelast om vóór 1 april 2012 het gebruik van (delen van) het pand [locatie] te Maastricht ten behoeve van studentenhuisvesting te (doen) beëindigen en verder te (doen) voorkomen, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Vast staat dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand ten behoeve van studentenhuisvesting, nu dit onder meer in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Maas en Jeker" op de desbetreffende gronden rustende kantoorbestemming.
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen die het college ertoe noopten van handhavend optreden af te zien. Daartoe voert hij aan dat ten tijde van de aangevallen uitspraak nieuw gemeentelijk beleid met betrekking tot studentenhuisvesting was vastgesteld, waarmee de studentenhuisvesting in overeenstemming is. [appellante] doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel en wijst in dat kader op het pand op de locatie Prof. Pieter Willemstraat dat ook voor studentenhuisvesting wordt gebruikt.
3.1. Voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig was, gelet op het nieuwe gemeentelijk beleid met betrekking tot studentenhuisvesting bestaat geen grond. De omstandigheden ten tijde van de aangevallen uitspraak spelen geen rol bij de vraag of het besluit op bezwaar van 5 juni 2012 rechtmatig is. Voor zover [appellante] in dit kader verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2012 in zaak nr. 201209283/1 en 201209383/2 en betoogt dat daaruit volgt dat omstandigheden van na het bestreden besluit wel relevant kunnen zijn, wordt overwogen dat in die uitspraak de omstandigheden ten tijde van de aangevallen uitspraak van belang werden geacht in het kader van de vraag of de rechtbank aanleiding had moeten zien om de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand te laten. Die situatie doet zich hier niet voor.
Dat het gebruik van het pand ten behoeve van huisvesting van studenten leegstand en verloedering voorkomt in de periode tot [appellante] haar plannen om ter plaatse een hoogwaardig appartementencomplex te realiseren zal uitvoeren, dat, naar gesteld, geen overlast wordt veroorzaakt en er geen klachten zijn over het gebruik en dat geen sprake is van brandgevaar noch het financiële belang van [appellante] bij voortzetting van dit gebruik, leidt, wat daar verder van zij, tot het oordeel dat het college niet handhavend op had mogen treden. Het college heeft het algemeen belang bij handhavend optreden doorslaggevend kunnen achten.
Voorts is niet gebleken van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen sprake is van een gelijk geval, nu voor het gebruik van het pand Prof. Pieter Willemstraat ten behoeve van studentenhuisvesting een omgevingsvergunning is verleend.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen die het college noopten tot afzien van handhavend optreden.
Het betoog faalt.
4. [appellante] heeft voor het overige volstaan met een verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Zij heeft niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013
580.