ECLI:NL:RVS:2013:BZ9043

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201112865/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor gedeeltelijke wijziging en vernieuwing van een woning en garage in Alkmaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar, die op 1 december 2011 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had vernietigd. Het college had op 1 februari 2011 een omgevingsvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen en vernieuwen van een woning en garage op een perceel in Alkmaar, in afwijking van het bestemmingsplan. Na negatieve adviezen van de Stichting Welstandzorg Noord-Holland, heeft het college het bouwplan aangepast en op 28 september 2011 het bezwaar van een partij gegrond verklaard, maar dit besluit werd later door de voorzieningenrechter vernietigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juni 2012 en op 20 februari 2013. In de tussenuitspraak van 12 september 2012 werd het college opgedragen om binnen 12 weken een gebrek in het besluit te herstellen. Het college heeft vervolgens het besluit van 28 september 2011 ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van de betrokken partij ongegrond werd verklaard. De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht niet het nieuwe beleid heeft toegepast, omdat er bij het primaire besluit geen beleidsregels van toepassing waren die de vergunning in de weg stonden.

De Afdeling heeft het hoger beroep van de appellant gegrond verklaard en het beroep van de andere partij tegen het besluit van 22 oktober 2012 ongegrond verklaard. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met welstandsadviezen en de toepassing van beleidsregels in het kader van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

201112865/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alkmaar,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 1 december 2011 in zaak nrs. 11/2631 en 11/2632 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen en vernieuwen van een woning en een garage op het perceel [locatie], te Alkmaar in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 28 september 2011 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 1 februari 2011 herroepen voor zover het de garage betreft. Voorts is besloten een omgevingsvergunning te verlenen voor een garage met een bouwhoogte van 4,5 m en een omgevingsvergunnning voor een garage met een bouwhoogte van 5 m te weigeren.
Bij uitspraak van 1 december 2011 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 september 2011 vernietigd, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het veranderen en vernieuwen van de garage met een maximale bouwhoogte van 4,5 m. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, en het college vertegenwoordigd door mr. M. Blom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij].
Bij tussenuitspraak van 12 september 2012, nr. 201112865/1/T1/A1 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omgeschreven gebrek te herstellen.
Bij besluit van 22 oktober 2012, toegezonden bij brief van 31 oktober 2012, heeft het college het besluit van 28 september 2011 ingetrokken en het bezwaar van [partij] ongegrond verklaard.
[partij] heeft een zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze wordt aangemerkt als een beroep tegen het besluit van 22 oktober 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom en mr. drs. V.M. Behrens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij].
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. In de tussenuitspraak is overwogen dat de beleidsregels in het Vrijstellingenbeleid geen beleidsregels zijn voor de toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Voorts is daarin geconcludeerd dat het college het besluit van 28 september 2011 door de weigering van de omgevingsvergunning te motiveren onder verwijzing naar het Vrijstellingenbeleid in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft genomen. In de tussenuitspraak is het college opgedragen dit gebrek binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college het besluit van 28 september 2011 ingetrokken en een nieuw besluit op het bezwaar van [partij] genomen, waarbij dit bezwaar ongegrond is verklaard.
4. Nu aan het hoger beroep van [appellant] is tegemoetgekomen is dit hoger beroep ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, zoals deze luidde ten tijde van belang, niet van rechtswege mede gericht tegen het besluit 22 oktober 2012.
5. [partij] heeft blijkens haar zienswijze over het besluit van 22 oktober 2012 bezwaar tegen dit besluit. De Afdeling ziet aanleiding deze zienswijze aan te merken als een beroep tegen het besluit van 22 oktober 2012.
6. [partij] betoogt dat het college ten onrechte niet het nieuwe beleid, waarin als maximale hoogte van 4,5 meter is opgenomen, heeft toegepast. De in het bouwplan voorziene hoogte van 5 m is daarmee in strijd.
6.1. Op 3 juli 2012 heeft het college het Afwijkingenbeleid, waarin invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid van het college om op grond van de Wabo vergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan, vastgesteld. Dit beleid is op 11 juli 2012 gepubliceerd.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 maart 2010, zaaknr. 200906261/1/H2), geldt bij een heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleidsregels. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van de nieuwe beleidsregels in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel kan in bijzondere gevallen van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een zodanig bijzonder geval doet zich hier voor.
6.3. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat bij het primaire besluit de vergunning was verleend en het college bij het besluit van 28 september 2011 uitsluitend daarvan was teruggekomen op grond van het Vrijstellingenbeleid onder afwijzing van de overige door [partij] aangevoerde gronden. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit en van het besluit van 28 september 2011 waren er geen beleidsregels van toepassing op de aanvraag, die aan het verlenen van omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan voor het in het bouwplan voorziene bijgebouw met een hoogte van 5 meter, in de weg stonden. Ten onrechte had het college derhalve op grond van het Vrijstellingenbeleid alsnog de bouwvergunning bij besluit van 28 september 2011 geweigerd. Onder deze omstandigheden heeft het college terecht niet getoetst aan het nadien vastgestelde Afwijkingenbeleid.
Het betoog faalt.
7. [partij] betoogt voorts aan dat het college in het besluit van 22 oktober 2012 ongemotiveerd een ander standpunt heeft ingenomen over de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan. In dat verband merkt zij op dat de afwijking ten opzichte van de in het bestemmingsplan toegestane hoogte van 3 m groot is. Waarom dit aanvaardbaar is acht [partij] onduidelijk.
7.1. Voor zover [partij] betoogt dat het college geen vergunning mocht verlenen omdat het in grote mate afwijkt van het bestemmingsplan, wordt overwogen dat de inhoud van het bestemmingsplan niet kan af doen aan de aan het college krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo toekomende bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan.
In het besluit van 22 oktober 2012 heeft het college het standpunt ingenomen dat uit een oogpunt van stedenbouwkunde geen bezwaren bestaan tegen het bouwplan, omdat de bebouwing in de Nieuwpoortslaan vol en met veel variatie is. Gelet op de in het dossier aanwezige en ter zitting besproken foto’s van de Nieuwpoortslaan, heeft deze laan een gevarieerde bebouwing. Er komen direct aan de straatzijde zowel woningen als bijgebouwen voor, waaronder bijgebouwen met hoogte van meer dan 5 m. Ter zitting is toegelicht dat het bijgebouw dat behoort tot het perceel Kennemerstraatweg 176 maar staat aan de Nieuwpoortslaan een hoogte van 6 m heeft, waarvoor met vrijstelling bouwvergunning is verleend. Het college heeft voor de beoordeling of de hoogte van 5 m stedenbouwkundig aanvaardbaar is, anders dan het eerder had gedaan, aansluiting kunnen zoeken bij de feitelijke legale stedenbouwkundige situatie.
Het betoog faalt.
8. Het betoog van [partij] dat het college niet in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, omdat het bouwplan leidt tot beperking van haar uitzicht, faalt. Het college heeft aan de beperking van het uitzicht vanuit de dakkapel in het zijdakvlak van de woning van [partij] in redelijkheid geen doorslaggevend belang hoeven toekennen, omdat deze dakkapel, die zich binnen 2 meter van het perceel van [appellant] bevindt, in strijd met de daarvoor verleende vergunning niet van mat glas is voorzien.
9. [partij] betoogt dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, doordat het leidt tot aantasting van haar als beeldbepalend pand aangemerkte woning.
9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan een dergelijk advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
9.2. Naar aanleiding van negatieve adviezen van de Stichting Welstandzorg Noord-Holland, commissie Stad Alkmaar, van 29 oktober 2010 en 17 december 2010, is het bouwplan aangepast. In deze adviezen heeft de commissie geadviseerd dat de dakvorm in ieder geval in overeenstemming moet zijn met de bebouwing in de omgeving en dat de gevelbekleding moet worden afgestemd op de belendende percelen. In het advies van 7 januari 2011 heeft de commissie over het aangepaste bouwplan positief geadviseerd. De commissie heeft derhalve het pand van [partij] bij het advies betrokken. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat dit welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college deze niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
10. Voor zover [partij] betoogt dat in afwijking van de bouwvergunning nog hoger is gebouwd dan 5 m en het raam in de achtergevel afwijkt van de bouwvergunning en dat het gebruik in strijd met het bestemmingsplan is, wordt overwogen dat dit in een eventuele handhavingsprocedure aan de orde kan komen. Nu is uitsluitend aan de orde het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning bij besluit van 1 februari 2011 is verleend.
11. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het hoger beroep van [appellant] gegrond. Het beroep van [partij] tegen het besluit van 22 oktober 2012, waarbij tevens het besluit van 28 september 2011 is ingetrokken, is ongegrond.
12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld. Voor een veroordeling van de proceskosten van [partij] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. verklaart het beroep van [partij] tegen het besluit van 22 oktober 2012 ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1416,00 (zegge: duizendvierhonderdzestien euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouder van Alkmaar aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013
270.