ECLI:NL:RVS:2013:BZ9036

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201205576/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake verbeurde dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Heemstede

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 20 april 2012 het beroep van Nieuwburen B.V. ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Heemstede op 21 december 2010 een verbeurde dwangsom van € 5.000,00 had ingevorderd. Het college verklaarde het bezwaar van Nieuwburen B.V. tegen dit besluit op 20 december 2011 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. Nieuwburen B.V. stelde dat zij het besluit van 21 december 2010 nooit had ontvangen en dat er problemen waren met de postbezorging op het moment van verzending.

De Raad van State heeft de zaak op 1 mei 2013 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 21 december 2010 was verzonden. De rechtbank had terecht overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het college van horen had kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. Nieuwburen B.V. had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de ontvangst van het besluit redelijkerwijs konden betwijfelen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van zowel het bestuursorgaan als de indiener van het bezwaar. De beslissing van de Raad van State biedt duidelijkheid over de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht, met name de artikelen die betrekking hebben op de termijn voor het indienen van bezwaarschriften en de mogelijkheid om van het horen van belanghebbenden af te zien.

Uitspraak

201205576/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 april 2012 in zaak nr. 12/505 in het geding tussen:
Nieuwburen B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college van Nieuwburen B.V. € 5.000,00 aan verbeurde dwangsom ingevorderd.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college het door Nieuwburen B.V. daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de rechtbank het door Nieuwburen B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Nieuwburen B.V. hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2013, waar Nieuwburen B.V., vertegenwoordigd door mr. R.A. de Koning, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat indiener in verzuim is geweest.
2. Het college heeft aan het besluit van 20 december 2011 ten grondslag gelegd dat Nieuwburen B.V. haar bezwaarschrift buiten de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, heeft ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht.
3. Nieuwburen B.V. betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college haar bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert zij aan dat zij het besluit van 21 december 2010 nimmer heeft ontvangen. Zij stelt dat zich ten tijde van de verzending van dit besluit op 24 december 2010 problemen met de postbezorging hebben voorgedaan. Volgens Nieuwburen B.V. kan de gebrekkige postbezorging haar niet worden verweten.
3.1. Het besluit van 21 december 2010 is niet aangetekend verzonden. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en een deugdelijke verzendadministratie bestaat. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
3.2. Ter zitting bij de rechtbank en in het verweerschrift en de nadere stukken in hoger beroep heeft het college verklaard dat de verzendprocedure voor brieven verschillende handelingen inhoudt. Een medewerker van de afdeling Informatiebeheer haalt dagelijks de uitgaande post op en verwerkt deze in de postkamer. Daar wordt ieder poststuk voorzien van een stempel met de verzenddatum, waarna het wordt ingescand voor het registratiesysteem Verseon en in een enveloppe wordt gedaan. Vervolgens wordt de post onderverdeeld in twee stapels voor de bestemmingen "intern" en "extern". De externe post wordt in een postzak gedaan en door een bode naar het postkantoor gebracht.
Op de overgelegde schermafdruk van het registratiesysteem Verseon staat dat het besluit van 21 december 2010 op 24 december 2010 is verstuurd. Op de kopie van de brief staat een stempel met de datum "24 dec 2010". Het is tussen partijen niet in geschil dat het besluit is voorzien van de juiste adressering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt, dat het besluit van 21 december 2010 is verzonden. De stelling ter zitting van Van Nieuwburen B.V. dat de verzending van het besluit van 21 december 2010 door het college niet aannemelijk is gemaakt omdat het geen schermafdruk heeft overgelegd van het besluit van 20 december 2011, leidt niet tot een ander oordeel, nu het niet gaat om de aannemelijkheid van verzending van dit laatste besluit.
Uit het door Nieuwburen B.V. overgelegde krantenartikel kan niet worden afgeleid dat zich ten tijde van de verzending problemen hebben voorgedaan met de bezorging van poststukken op haar adres. Hetgeen zij heeft aangevoerd biedt derhalve geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ontvangst van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
4. Nieuwburen B.V. betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college haar, voorafgaand aan het nemen van het besluit van 20 december 2011, ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Hiertoe voert zij aan dat twijfel mogelijk was over de ontvankelijkheid van haar bezwaar. In dit verband wijst zij op de problemen met de postbezorging ten tijde van de verzending van het besluit van 21 december 2010.
4.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan belanghebbenden, voordat het op het bezwaar beslist, in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
5. Bij brief van 18 oktober 2011 heeft het college Nieuwburen B.V. in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken uit een te zetten waarom haar bezwaarschrift niet binnen de termijn, als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, is ingediend. Nieuwburen B.V. heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en in haar brief van 1 november 2011 uiteengezet dat zij het besluit van 21 december 2010 nimmer heeft ontvangen, dat zich ten tijde van de verzending van dit besluit problemen met de postbezorging hebben voorgedaan en dat de gebrekkige postbezorging haar niet kan worden verweten. Nu Nieuwburen B.V. in haar brief van 1 november 2011 geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de ontvangst van het besluit van 21 december 2010 redelijkerwijs moet worden betwijfeld, en gelet op hetgeen onder 3.2 overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van horen heeft kunnen afzien. De stelling ter zitting van Nieuwburen B.V., dat het afzien van horen in strijd is met het door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces, kan niet tot een ander oordeel leiden. Voorzover artikel 6 EVRM, al dan niet rechtstreeks, op de aan de toegang tot de rechter voorafgaande bestuurlijke besluitvormingsfase van toepassing zou zijn, is het beginsel van hoor en wederhoor dat mede door dit artikel wordt beschermd niet geschonden. Artikel 6 EVRM staat niet in de weg aan redelijke termijnvoorschriften, zoals vervat in artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb. Hieraan doet niet af dat Nieuwburen voorafgaand aan het besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar met toepassing artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb niet is gehoord, nu zij tegen dit besluit beroep bij de rechtbank heeft kunnen instellen en de Awb voldoende waarborgen bevat dat zij in dat geval door de rechtbank wordt gehoord.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013
270-771.