ECLI:NL:RVS:2013:BZ9033

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201301614/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van een vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 28 januari 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld, waarna hij op 12 februari 2013 de rechtbank had verzocht om deze maatregel op te heffen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de belangen die met de bewaring gediend zijn, zwaarder wegen dan het belang van de vreemdeling om in vrijheid te wachten op de beslissing op zijn asielaanvraag.

De staatssecretaris ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet inzichtelijk had gemaakt waarom de belangen van de staat zwaarder wegen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging rekening had gehouden met relevante omstandigheden, zoals de veroordeling van de vreemdeling voor een misdrijf en het feit dat hij pas bij aanhouding een asielwens had geuit. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling in bewaring was gesteld en dat de grief van de staatssecretaris slaagde.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 26 april 2013.

Uitspraak

201301614/1/V3.
Datum uitspraak: 26 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 februari 2013 in zaak nr. 13/2644 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de met de bewaring gediende belangen zwaarder wegen dan het belang van de vreemdeling om de beslissing op zijn asielaanvraag in vrijheid te mogen afwachten.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de door hem bij de belangenafweging betrokken omstandigheden - de vreemdeling is veroordeeld voor een misdrijf en hij heeft, terwijl hij al langer in Nederland verbleef, pas bij aanhouding een asielwens geuit - volgens paragraaf A6/5.3.3.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) omstandigheden zijn die een inbewaringstelling in weerwil van een asielwens rechtvaardigen, dat het voor de hand ligt dat deze omstandigheden de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling doen uitvallen en dat de vreemdeling de belangenafweging niet dan wel onvoldoende heeft weersproken.
2. Volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000, zoals deze luidde ten tijde van belang, dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan daarbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen of ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring is gesteld een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na voorafgaand overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Van dat overleg dient verslag te worden gedaan in de vreemdelingenadministratie.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201203503/1/V3) dient het dossier in geval van inbewaringstelling van een asielzoeker zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 vereist is.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2013 in zaak nr. 201301157/1/V3) kan de staatssecretaris, wanneer de vreemdeling geen op de in paragraaf A/6.5.3.3.5 vereiste belangenafweging betrekking hebbende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de staatssecretaris eveneens in zijn beoordeling had behoren te betrekken, in beginsel volstaan met te motiveren waarom in het betreffende geval is besloten de vreemdeling niettemin in bewaring te stellen of te houden.
2.2. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor, bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), van 28 januari 2013 (hierna: proces-verbaal) staat het volgende vermeld:
"Voorafgaande aan de inbewaringstelling van betrokken vreemdeling/ asielzoeker, heb ik telefonisch overleg gevoerd met de IND omtrent de concrete stand van zaken betreffende de asielprocedure die voor deze vreemdeling is opgestart. De coördinator deelde op 28-01-2013, omstreeks 09.30 uur mede dat in verband met bovenstaande gedragingen, zoals een veroordeling voor een misdrijf, het pas aanvragen van asiel bij aanhouding terwijl hij al langer in Nederland verbleef, alsmede de reeds eerdere uitzetting van betrokken vreemdeling in 2009, de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling diende uit te vallen en de inbewaringstelling in eerste instantie gerechtvaardigd is."
In de op 28 januari 2013 opgemaakte maatregel van bewaring (hierna: de maatregel) staat voorts het volgende vermeld:
"Voorafgaande aan de inbewaringstelling van betrokken vreemdeling/ asielzoeker is, op 28 januari 2013 omstreeks 09.30 uur telefonisch overleg gevoerd met de IND omtrent de concrete stand van zaken betreffende de asielprocedure die voor deze vreemdeling is opgestart, waarna de belangenafweging werd gemaakt.
Conclusie verbalisant:
Na zorgvuldige afweging van de belangen van de Nederlandse Staat en die van voornoemde vreemdeling en gezien het bovenstaande is de conclusie gerechtvaardigd dat het belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het expliciete belang van voornoemde vreemdeling om, in afwachting van de definitieve beschikking op zijn asielaanvraag door de IND, in vrijheid te worden gesteld."
2.3. In het proces-verbaal en de maatregel is kenbaar vermeld welke met de bewaring gediende belangen de staatssecretaris zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de vreemdeling om de beslissing op zijn asielaanvraag in vrijheid te mogen afwachten. Nu de vreemdeling geen nadere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de staatssecretaris eveneens bij de door hem te verrichten belangenafweging had behoren te betrekken, heeft de staatssecretaris in dit geval met de hiervoor weergegeven afweging kunnen volstaan.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatsecretaris overigens in de grief aanvoert behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 28 januari 2013 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft betoogd dat geen sprake is van onttrekkingsgevaar. Hij heeft originele documenten overhandigd en een garantstelling van familieleden, die in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven. Gelet hierop en nu hij zich bij afwijzing van de asielaanvraag niet zal verzetten tegen uitzetting, had volgens de vreemdeling met een lichter middel dan inbewaringstelling moeten worden volstaan.
4.1. Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, alsook dat de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, omdat de vreemdeling:
(a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(b) zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vb 2000;
(c) in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(d) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
(e) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
(f) verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4.2. Voor zover de vreemdeling met het betoog de gronden onder (b) en (d) bestrijdt, laat dat betoog onverlet dat de overige door de vreemdeling niet bestreden gronden de maatregel kunnen dragen. Voorts heeft de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling bij herhaling verklaard niet terug te willen naar Turkije. Gelet hierop bestaat voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De vreemdeling heeft voorts geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel van bewaring onevenredig maken. Gelet op het voorgaande en reeds omdat de garantstelling er niet toe strekt dat de vreemdeling op wie zij betrekking heeft, zich niet aan het toezicht zal onttrekken, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast.
De beroepsgrond faalt.
5. Voorts heeft de vreemdeling er ter zitting van de rechtbank op 11 februari 2013 op gewezen dat hij nog geen voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag heeft ontvangen en betoogd dat indien die termijn niet wordt gehaald de bewaring nu moet worden opgeheven.
5.1. De vreemdeling heeft op 14 januari 2013 zijn asielwens geuit. Op dat moment verbleef hij nog in strafrechtelijke detentie. De vreemdeling is op 28 januari 2013 in bewaring gesteld, waarna hij op 31 januari 2013 is overgeplaatst naar het aanmeldcentrum Schiphol. Op 7 februari 2013 is de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de asielaanvraag in te dienen en heeft het eerste gehoor plaatsgevonden. Op 9 februari 2013 heeft het nader gehoor plaatsgevonden. Bij brief van 11 februari 2013 heeft de staatsecretaris de rechtbank geïnformeerd dat diezelfde dag een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag is uitgereikt.
De beroepsgrond faalt reeds nu op 11 februari 2013 alsnog een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag is uitgereikt.
6. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 januari 2013 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 februari 2013 in zaak nr. 13/2644;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013
347-765