201200475/1/V1.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 21 december 2011 in zaak nr. 11/11778 in het geding tussen:
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2010 in zaak nr. 200904984/1/V1 niet volgt dat het COa de onafhankelijkheid en deskundigheid van de door De Taalstudio te begeleiden opsteller van de contra-expertise al voorafgaand aan het besluit moet kunnen verifiëren en dat geen grond bestaat om reeds op voorhand aan die onafhankelijkheid en deskundigheid te twijfelen. Het COa voert, onder verwijzing naar artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het vooraf de onafhankelijkheid en deskundigheid van de desbetreffende persoon mag verifiëren om te beoordelen of de voorgenomen contra-expertise redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling en toetsing in de asielprocedure en of de gevraagde kosten dus wel noodzakelijk zijn. Een beoordeling achteraf zou voor zowel het COa als een vreemdeling financiële risico's meebrengen, aldus het COa. De omstandigheid dat De Taalstudio de opsteller van de contra-expertise begeleidt biedt volgens het COa geen garantie dat de ingeschakelde opsteller daadwerkelijk onafhankelijk en deskundig is. De rechtbank heeft volgens het COa niet onderkend dat de Afdeling voor het oordeel dat de werkwijze van De Taalstudio tot een deskundigenrapport leidt, eist dat inzichtelijk is wie op welke wijze de contra-expertise zal verrichten.
1.1. Bij brief van 15 december 2010 heeft het COa de vreemdeling in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of De Taalstudio bereid is de identiteit van de opsteller van de contra-expertise kenbaar te maken en medegedeeld dat hij, als De Taalstudio die bereidheid niet heeft, rekening moet houden met afwijzing van de aanvraag.
In reactie hierop heeft de vreemdeling een brief van 22 december 2010 ingestuurd, waarin De Taalstudio te kennen heeft gegeven dat nog niet bekend is welke opsteller hij zal inschakelen, nu dat mede afhankelijk is van het moment waarop de vreemdeling opdracht geeft tot het laten verrichten van een contra-expertise, en hij slechts bereid is om de identiteit van die opsteller aan de rechtbank kenbaar te maken.
Bij brieven van 29 december 2010 en 13 januari 2011 heeft het COa de vreemdeling nogmaals verzocht om de identiteitsgegevens van de in te schakelen opsteller van de contra-expertise kenbaar te laten maken en om aanvullende informatie te laten verstrekken waaruit blijkt dat het een onafhankelijke, academisch opgeleide linguïst is die over de benodigde specifieke deskundigheid beschikt, en, voor het geval De Taalstudio weigert dat te doen, de vreemdeling verzocht om deze weigering te rechtvaardigen en erop gewezen dat de vreemdeling, als hij de identiteit van de desbetreffende persoon niet laat bekendmaken, rekening moet houden met afwijzing van de aanvraag.
In reactie hierop heeft de vreemdeling een brief van 28 januari 2011 ingestuurd, waarin De Taalstudio te kennen heeft gegeven dat het voor hem wellicht niet mogelijk is om de identiteitsgegevens van de in te schakelen opsteller bekend te maken, omdat dit afhankelijk is van de opsteller zelf en de vraag of de vertrouwelijkheid van de identiteitsgegevens voldoende kan worden gewaarborgd.
Bij brief van 31 januari 2011 heeft het COa de vreemdeling toegezegd dat het ten aanzien van de identiteitsgegevens van de opsteller geheimhouding in acht zal nemen, ook na de behandeling van de aanvraag. Voorts heeft het COa de vreemdeling nogmaals verzocht om de identiteitsgegevens kenbaar te laten maken en voormelde aanvullende informatie te laten verstrekken, en, voor het geval De Taalstudio weigert dat te doen, de vreemdeling verzocht om deze weigering te rechtvaardigen en erop gewezen dat de vreemdeling, als hij de identiteit van de desbetreffende persoon niet laat bekendmaken, rekening moet houden met afwijzing van de aanvraag.
Bij brief van 14 februari 2011 heeft de vreemdeling hierop gereageerd onder verwijzing naar de brief van De Taalstudio van 28 januari 2011.
In het besluit van 9 maart 2011 heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat het niet vooraf heeft kunnen verifiëren of de door de vreemdeling door tussenkomst van De Taalstudio in te schakelen opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is en dat het daarom de kosten niet vergoedt.
1.2. Uit 1.1 volgt dat het COa de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om ervoor zorg te dragen dat De Taalstudio het COa de identiteit van de opsteller, desnoods onder geheimhouding, mededeelt. Voor dit geval heeft de Afdeling de in de grief opgeworpen rechtsvraag reeds beantwoord in de uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201112376/1/V1. Uit die uitspraak, waar de Afdeling bij blijft, volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa het besluit van 9 maart 2011 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dat De Taalstudio heeft gesteld de identiteitsgegevens van de opsteller slechts te kunnen mededelen nadat de vreemdeling de opdracht tot het verrichten van de contra-expertise heeft verstrekt, maakt het voorgaande niet anders. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 april 2013 in zaak nr. 201200818/1/V1 moet een vreemdeling in staat worden geacht
De Taalstudio ertoe te bewegen voorafgaand aan de opdracht tot het opstellen van de eigenlijke contra-expertise te bepalen welke linguïst of linguïsten hij zou kunnen inschakelen en zijn, haar of hun identiteitsgegevens aan het COa kenbaar te maken.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidend beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 21 december 2011 in zaak nr. 11/11778;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013