ECLI:NL:RVS:2013:BZ8738
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.M. Bosma
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring van vreemdeling door minister voor Immigratie en Asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die door de minister voor Immigratie en Asiel op 11 november 2010 ongewenst is verklaard. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de minister heeft dit bezwaar op 18 februari 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft op 13 juli 2011 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 april 2013 geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtsvraag die in de eerste grief is opgeworpen, eerder is beantwoord in een uitspraak van 21 december 2012. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en dat de rechtbank de zaak opnieuw moet beoordelen. De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. Het besluit van de minister van 18 februari 2011 is vernietigd, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 april 2013.