201200547/1/V1.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 22 december 2011 in zaak nr. 11/27219 in het geding tussen:
Bij besluit van 8 augustus 2011 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse derde fase te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het van de vreemdeling heeft verlangd dat hij de identiteitsgegevens van de door De Taalstudio te begeleiden opsteller van de contra-expertise vooraf aan het COa kenbaar laat maken, aangezien geen grond bestaat om reeds op voorhand te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van die opsteller. Het COa voert, onder verwijzing naar artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het vooraf de onafhankelijkheid en deskundigheid van de desbetreffende persoon mag verifiëren om te beoordelen of de voorgenomen contra-expertise redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling en toetsing in de asielprocedure en of de gevraagde kosten dus wel noodzakelijk zijn. Een beoordeling achteraf zou voor zowel het COa als een vreemdeling financiële risico's meebrengen, aldus het COa. De omstandigheid dat De Taalstudio de opsteller van de contra-expertise begeleidt, biedt volgens het COa geen garantie dat de ingeschakelde opsteller daadwerkelijk onafhankelijk en deskundig is. De rechtbank heeft volgens het COa niet onderkend dat de Afdeling voor het oordeel dat de werkwijze van De Taalstudio tot een deskundigenrapport leidt, eist dat inzichtelijk is wie op welke wijze de contra-expertise zal verrichten.
1.1. Bij brief van 14 juli 2011 heeft het COa de vreemdeling verzocht om de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra-expertise, desnoods onder geheimhouding, door De Taalstudio aan het COa kenbaar te laten maken en om aanvullende informatie te laten verstrekken waaruit blijkt dat het een onafhankelijke, academisch opgeleide linguïst is die over de benodigde specifieke deskundigheid beschikt, en, voor het geval De Taalstudio weigert dat te doen, de vreemdeling verzocht om deze weigering te rechtvaardigen en erop gewezen dat de vreemdeling, als hij de identiteit van de desbetreffende persoon niet laat bekendmaken, rekening moet houden met afwijzing van de aanvraag.
In reactie hierop heeft de vreemdeling een brief van 29 juli 2011 ingestuurd, waarin De Taalstudio te kennen heeft gegeven dat hij, nu het COa geen sluitend protocol heeft voor het vertrouwelijk verstrekken van gegevens, niet bereid is de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra-expertise aan het COa kenbaar te maken.
In het besluit van 8 augustus 2011 heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat het niet vooraf heeft kunnen verifiëren of de door de vreemdeling door tussenkomst van De Taalstudio in te schakelen opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is en dat het daarom de kosten niet vergoedt.
1.2. Uit 1.1 volgt dat het COa de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om ervoor zorg te dragen dat De Taalstudio het COa de identiteit van de opsteller, desnoods onder geheimhouding, mededeelt. Voor dit geval heeft de Afdeling de in de grief opgeworpen rechtsvraag reeds beantwoord in de uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201112376/1/V1 (www.raadvanstate.nl). Uit die uitspraak, waar de Afdeling bij blijft, volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa het besluit van 8 augustus 2011 ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidend beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 22 december 2011 in zaak nr. 11/27219;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013