201200818/1/V1.
Datum uitspraak: 11 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 23 december 2011 in zaak nr. 11/12599 in het geding tussen:
Bij besluit van 11 april 2011 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. In de enige grief klaagt het COa in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in beginsel onvoldoende grond bestaat om al op voorhand te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van de door De Taalstudio te begeleiden opsteller van de contra-expertise en dat zij het COa daarom niet volgt in het argument dat controle vooraf door middel van bekendmaking van de identiteit van de opsteller van de contra-expertise steeds noodzakelijk is. Voorts klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het standpunt van De Taalstudio dat het niet mogelijk is om voorafgaande aan de opdrachtbevestiging de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra-expertise te verschaffen, nu het antwoord op de vraag wie de contra-expertise zal opstellen afhankelijk is van de taal of talen waarop de contra-expertise zal zijn gericht, van het gebied waar een vreemdeling stelt vandaan te komen, van de vraagstelling en van het moment waarop een vreemdeling de opdracht geeft voor het uitvoeren van de eigenlijke contra-expertise.
Het COa voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat, omdat het voorafgaand aan het maken van bijzondere kosten toestemming moet verlenen, het reeds bij het nemen van een besluit over die toestemming over de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra-expertise moet kunnen beschikken. Over de gestelde onmogelijkheid om die gegevens voorafgaand aan evenbedoeld besluit te verstrekken, voert het COa aan dat de rechtbank heeft miskend dat een contra-expertise noodzakelijkerwijs steeds is gericht op het beoordelen van de vanwege het Bureau Land en Taal uitgevoerde taalanalyse en dat daarmee de beweerdelijk gesproken talen, herkomst en vraagstelling vaststaan.
2. De rechtsvraag die het COa in het eerste deel van de grief heeft opgeworpen heeft de Afdeling reeds beantwoord in de uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201112376/1/V1. Uit die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa het besluit van 11 april 2011 in zoverre ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2010 in zaak nr. 200910039/1/V1 dat een contra-expertise taalanalyse naar haar aard een reactie is op een deskundigenoordeel, vervat in een vanwege de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uitgebrachte taalanalyse, over de door een vreemdeling gestelde herkomst en het naar aanleiding hiervan vanwege de staatssecretaris vergaarde feitenmateriaal en dat een contra-expertise dus geen zelfstandige en volledig nieuwe taalanalyse is als ware er geen eerder vergaard feitenmateriaal en evenmin een hierop gebaseerd onderzoek. Gelet hierop moet een vreemdeling in staat worden geacht De Taalstudio ertoe te bewegen voorafgaand aan de opdracht tot het opstellen van de eigenlijke contra-expertise te bepalen welke linguïst of linguïsten hij zou kunnen inschakelen en zijn, haar of hun identiteitsgegevens aan het COa kenbaar te maken. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat het COa het besluit van 11 april 2011 ook in zoverre ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Uit het voorgaande volgt dat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 april 2011 alsnog ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 23 december 2011 in zaak nr. 11/12599;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Groot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013