ECLI:NL:RVS:2013:BZ8734

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201200310/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
  • S. Yildiz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister. De aanvragen werden op 1 april 2011 afgewezen, waarna de vreemdelingen in beroep gingen bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde de beroepen op 9 december 2011 ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 9 april 2013 uitspraak gedaan. In de zaak van vreemdeling 1 werd geoordeeld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat ze vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Het hoger beroep van vreemdeling 1 werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

In de zaak van vreemdeling 2 bleek uit een door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie overgelegde vertrekverklaring dat zij op 27 juni 2012 vrijwillig naar haar land van herkomst, Armenië, was teruggekeerd. Hierdoor had zij geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep van vreemdeling 2 kennelijk niet-ontvankelijk was.

De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van vreemdeling 2 niet-ontvankelijk. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 9 april 2013.

Uitspraak

201200310/1/V2.
Datum uitspraak: 9 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] (tezamen hierna: de vreemdelingen),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 9 december 2011 in zaken nrs. 11/13956 en 11/13957 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 april 2011 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 december 2011 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In de zaak van vreemdeling 1
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift door vreemdeling 1 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep, voor zover ingesteld door vreemdeling 1, is kennelijk ongegrond.
In de zaak van vreemdeling 2
3. Uit de door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie overgelegde, door vreemdeling 2 ondertekende vertrekverklaring blijkt dat zij op 27 juni 2012 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vanuit Nederland is vertrokken naar haar land van herkomst, Armenië. Nu vreemdeling 2 vrijwillig is vertrokken naar haar land van herkomst, stelt zij kennelijk geen prijs meer op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. Aldus heeft vreemdeling 2 geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep.
4. Het hoger beroep, voor zover ingesteld door vreemdeling 2, is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door vreemdeling 2, niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Eck w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2013
594.