201301382/1/V3.
Datum uitspraak: 11 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2013 in zaak nr. 12/38561 in het geding tussen:
Bij besluit van 10 december 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. Bij besluit van 10 december 2012 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Op 18 december 2012 is de bewaring van de vreemdeling opgeheven en is hij naar België uitgezet. Niet in geschil is dat het ten aanzien van de vreemdeling genomen terugkeerbesluit op 20 december 2012 is ingetrokken.
1.2. Bij brief van 20 december 2012 heeft de vreemdeling het beroep tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring ingetrokken, omdat volgens de vreemdeling de staatssecretaris hem met de intrekking van het terugkeerbesluit is tegemoetgekomen. Voorts heeft de vreemdeling in deze brief aan de rechtbank verzocht om schadevergoeding en een proceskostenveroordeling.
1.3. Door te beoordelen of de bewaring van de vreemdeling eerder had moeten worden opgeheven en zo, ja, of er aanleiding was om aan de vreemdeling op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 schadevergoeding toe te kennen, heeft de rechtbank niet onderkend dat de vreemdeling zijn beroep tegen de maatregel van bewaring zonder voorbehoud had ingetrokken en derhalve de rechtmatigheid van deze maatregel niet meer ter toetsing voorlag.
2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grieven van de staatssecretaris behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het verzoek van de vreemdeling om schadevergoeding en een proceskostenveroordeling beoordelen.
3. Ingevolge artikel 8:73a, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 veroordelen tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, voor zover thans van belang, kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
3.1. In zijn brief van 27 december 2012 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het terugkeerbesluit is ingetrokken, omdat de vreemdeling reeds naar België was uitgezet en daarmee de terugkeerverplichting was komen te vervallen.
Gelet hierop en op de onder 1.1 vermelde omstandigheden bestaat, anders dan de vreemdeling heeft betoogd, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris hem is tegemoetgekomen als vorenbedoeld.
4. Het verzoek om schadevergoeding en een proceskostenveroordeling dient reeds hierom te worden afgewezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2013 in zaak nr. 12/38561;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013