ECLI:NL:RVS:2013:BZ8729

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302878/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring door overschrijding van uitspraaktermijn

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling, die op 7 maart 2013 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 22 maart 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De kern van de zaak draait om de vraag of de rechtbank de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak, zoals vastgelegd in artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft overschreden. De rechtbank had de zitting op 14 maart 2013 gesloten, maar de uitspraak werd pas op 22 maart 2013 gedaan, wat betekent dat de termijn voor uitspraak was overschreden. De vreemdeling betoogde dat deze overschrijding onrechtmatig was, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn inderdaad onrechtmatig was. De rechtbank had de uitspraak op 21 maart 2013 moeten doen, en aangezien dit niet is gebeurd, is de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang van 22 maart 2013 onrechtmatig. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaard. De vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven en de vreemdeling heeft recht op een schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

Uitspraak

201302878/1/V3.
Datum uitspraak: 12 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 maart 2013 in zaak nr. 13/6423 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet binnen de in artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) genoemde termijn uitspraak heeft gedaan, doordat zij het onderzoek ter zitting op 14 maart 2013 heeft gesloten en op 22 maart 2013 uitspraak heeft gedaan. Nu voorts geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen, is de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang vanaf de dag volgend op de dag waarop de rechtbank uitspraak had behoren te doen onrechtmatig, aldus de vreemdeling.
2. Ingevolge artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid van de Awb kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2012 in zaak nr. 201203471/1/V3), biedt het bepaalde in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 geen grond voor het oordeel dat overschrijding van de daarbij gegeven uitspraaktermijn zonder meer tot onrechtmatigheid van de bewaring leidt. In het licht van de omstandigheden van het geval dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden die overschrijding van de termijn kunnen rechtvaardigen.
4. Uit de aangevallen uitspraak noch uit het rechtbankdossier blijkt wanneer de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. Nu uit de uitspraak noch anderszins blijkt dat de rechtbank na de zitting op 14 maart 2013 nog onderzoekshandelingen heeft verricht, moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank het onderzoek op die dag heeft gesloten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 eindigde de termijn voor het doen van de uitspraak derhalve op 21 maart 2013. De rechtbank heeft echter op 22 maart 2013 uitspraak gedaan. Daarmee is de in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 gestelde uitspraaktermijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, die overschrijding van die termijn rechtvaardigen.
Omdat het onderzoek wordt geacht te zijn gesloten op 14 maart 2013 en derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000, de termijn voor het doen van de uitspraak op 21 maart 2013 is geëindigd, is de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang van de daarop volgende dag onrechtmatig.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 maart 2013 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 22 maart 2013 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 maart 2013 in zaak nr. 13/6423;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.680,00 (zegge: zestienhonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013
345-750.