ECLI:NL:RVS:2013:BZ8717

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201202310/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing van asielaanvragen door de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, die op 8 februari 2012 de afwijzing van asielaanvragen door de minister heeft vernietigd. De vreemdelingen, die op 5 juli 2011 asielaanvragen hebben ingediend, zijn op illegale wijze Italië binnengekomen en hebben daar de buitengrens van de landen die aan de Verordening (EG) 343/2003 zijn verbonden overschreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van kwetsbare vreemdelingen nakomt, en dat de minister daarom niet zonder nader onderzoek kon overgaan tot overdracht van de vreemdelingen aan Italië.

De minister heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdelingen voldoende aanknopingspunten hebben aangedragen voor de conclusie dat de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter de besluiten van de minister terecht heeft vernietigd, maar dat er aanleiding is om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voldoende heeft toegelicht dat er voorafgaand aan iedere overdracht contact wordt opgenomen met de Italiaanse autoriteiten, en dat de persoonlijke omstandigheden van de vreemdelingen daarbij worden meegenomen.

De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt gedeeltelijk vernietigd, en de rechtsgevolgen van de besluiten van 10 november 2011 blijven geheel in stand. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen in verband met het hoger beroep.

Uitspraak

201202310/1/V4.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 8 februari 2012 in zaken nrs. 11/36441, 11/36437, 11/36446 en 11/36445 in de gedingen tussen:
[vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
en
de minister.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 10 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep (lees: de ingestelde beroepen) gegrond verklaard, het bestreden besluit (lees: de bestreden besluiten) vernietigd en bepaald dat de minister een nieuwe besluit (lees: nieuwe besluiten) neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De vreemdelingen hebben op 5 juli 2011 in Nederland asielaanvragen ingediend. Uit onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat de vreemdelingen op illegale wijze Italië zijn ingereisd en daar de buitengrens hebben overschreden van de landen die aan de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Verordening) zijn verbonden. Niet in geschil is dat Italië op grond van de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvragen.
3. De staatssecretaris heeft zich in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen met het rapport van Th. Hammarberg van 7 september 2011 (hierna: het rapport Hammarberg) voldoende aanknopingspunten hebben aangedragen voor het oordeel dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt tegenover kwetsbare vreemdelingen en dat de staatssecretaris daarom met betrekking tot de overdracht van de vreemdelingen, nu zij kunnen worden aangemerkt als kwetsbare vreemdelingen, niet zonder nader onderzoek heeft kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat uit het rapport Hammarberg niet kan worden afgeleid dat de situatie voor kwetsbare vreemdelingen in Italië van dien aard is dat de overdracht van deze vreemdelingen in het bijzonder in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
3.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 14 juli 2011 in zaak nr. 201009278/1/V3; hierna: de uitspraak van 14 juli 2011) overwogen dat uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, nr. 30696/09 (www.echr.coe.int; hierna: het arrest in de zaak M.S.S.) voortvloeit dat ook in de situatie waarin een vreemdeling zijn stelling dat overdracht strijdig is met artikel 3 van het EVRM, louter toelicht met een beroep op algemene documentatie die informatie bevat over één of meer van de blijkens het arrest relevante aspecten, een zorgvuldige beoordeling daarvan geboden is.
In deze zaak hebben de vreemdelingen, onder verwijzing naar onder meer het rapport Hammarberg, aangevoerd dat voor hen als kwetsbare vreemdelingen bij overdracht aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
3.2. Van het rapport Hammarberg kan niet op voorhand worden gezegd dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de vraag of de in het arrest in de zaak M.S.S. genoemde aspecten aan overdracht in de weg staan. Nu in de besluiten een op dit document toegespitste standpuntbepaling met betrekking tot de volgens het arrest in de zaak M.S.S. relevante aspecten ontbreekt, is dit niet beoordeeld op de in het arrest M.S.S. omschreven wijze. De voorzieningenrechter heeft derhalve, hoewel hij niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het door de vreemdelingen ingeroepen document niet heeft beoordeeld op de wijze waartoe het arrest in de zaak M.S.S. noopt, de besluiten van 10 november 2011 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb terecht vernietigd.
4. De Afdeling ziet evenwel aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4.1. In de uitspraak van 14 juli 2011 heeft de Afdeling overwogen dat ook indien de voorhanden documenten over de situatie in Italië worden beoordeeld op de wijze waarop dat in het arrest van de zaak M.S.S. is gepreciseerd, geen grond bestaat voor het oordeel dat de documenten waar de vreemdeling zich in die zaak op heeft beroepen, tot het oordeel moeten leiden dat hij niet aan Italië mag worden overgedragen.
De documenten waar de vreemdelingen zich in deze zaak op hebben beroepen geven geen aanleiding voor een ander oordeel. In het rapport Hammarberg in het bijzonder wordt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 5 september 2012 in zaken nrs. 201200436/1/V4 en 201201024/1/V4), thans geen aanleiding gezien voor de conclusie dat kwetsbare vreemdelingen niet aan Italië mogen worden overgedragen. Daartoe wordt doorslaggevend geacht dat de staatssecretaris heeft toegelicht dat voorafgaand aan iedere overdracht van een vreemdeling aan Italië contact wordt opgenomen met de Italiaanse autoriteiten en daarbij ook de persoonlijke omstandigheden en, voor zover van belang, de hulpbehoefte van de over te dragen vreemdeling onder de aandacht wordt gebracht.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van de vreemdelingen aan Italië een situatie zal ontstaan die met artikel 3 van het EVRM strijdig is en de staatssecretaris om die reden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit heeft mogen gaan. Hierin ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 10 november 2011 in stand blijven.
5. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen hiervoor in 4.1. is overwogen, kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de voorzieningenrechter daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 10 november 2011 in stand worden gelaten en voor zover hij de staatssecretaris heeft opgedragen nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2. is overwogen, met verbetering van gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal worden bepaald dat de rechtsgevolgen van voormelde besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 8 februari 2012 in zaken nrs. 11/36437 en 11/36445, voor zover de voorzieningenrechter daarbij:
- niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 10 november 2011 in stand worden gelaten;
- de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft opgedragen nieuwe besluiten te nemen;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 10 november 2011 geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
307-603.