ECLI:NL:RVS:2013:BZ8716

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206687/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De minister had op 8 februari 2012 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de vreemdeling op 11 juni 2012 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de minister inmiddels was opgevolgd, diende een verweerschrift in en er volgden nadere stukken van beide partijen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 april 2013 uitspraak gedaan.

De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 een vreemdeling rechtmatig verblijf kan hebben op basis van een verblijfsvergunning. De staatssecretaris heeft de vreemdeling per brief van 7 februari 2013 geïnformeerd dat zij met ingang van 1 oktober 2012 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft gekregen, geldig tot 1 oktober 2013. Dit betekent dat de vreemdeling op dat moment rechtmatig verblijf heeft en dat zij met het hoger beroep haar doel niet kan bereiken, aangezien artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 in de weg staat aan inwilliging van de aanvraag.

De Afdeling concludeert dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat zij reeds een verblijfsvergunning heeft. De Afdeling verklaart het hoger beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 5 april 2013.

Uitspraak

201206687/1/V4.
Datum uitspraak: 5 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 juni 2012 in zaak nr. 12/4492 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien een vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l.
2.1. Bij brief van 7 februari 2013 heeft de staatssecretaris de Afdeling ervan op de hoogte gesteld dat hij aan de vreemdeling met ingang van 1 oktober 2012, geldig tot 1 oktober 2013, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verleend. De vreemdeling heeft op dit moment dus rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Vw 2000.
2.2. Gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de aangevallen uitspraak zou tot gevolg hebben dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling moet nemen. Artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 staat dan echter aan inwilliging van die aanvraag in de weg. Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2012 in zaak nr. 201112787/1/V1 volgt dat zolang de vreemdeling in het bezit is van de haar verleende verblijfsvergunning zij met het hoger beroep haar doel dus niet kan bereiken en zij dus geen belang heeft bij beoordeling ervan.
2.3. Belang bij beoordeling van de vraag of het besluit van 8 februari 2012 de toets aan het recht kan doorstaan, ontstaat eerst, indien de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning intrekt dan wel een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst. Om die beoordeling op dat moment mogelijk te maken kan de vreemdeling de staatssecretaris verzoeken terug te komen van de afwijzing van de aanvraag, in welk kader het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweeden male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van het daarop te nemen besluit in de weg staat.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013
574-722.