ECLI:NL:RVS:2013:BZ8699

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201211135/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd op 8 juli 2011 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 15 maart 2012 door de minister ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, die op 24 oktober 2012 het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 maart 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank had volgens de Afdeling ten onrechte overwogen dat het bezwaarschrift geen aanknopingspunten bevatte voor het oordeel dat namens de vreemdeling bezwaar was gemaakt. De Afdeling oordeelde dat uit het bezwaarschrift en de aanvulling daarop blijkt dat de indienend advocaat zowel namens de vreemdeling als de persoon bij wie zij wil verblijven bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank had het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en werd bepaald dat de minister het griffierecht aan de vreemdeling moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 maart 2013.

Uitspraak

201211135/1/V1.
Datum uitspraak: 29 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 24 oktober 2012 in zaak nr. 12/11996 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bezwaarschrift van 3 augustus 2011 of de aanvulling daarop van 19 augustus 2011 geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat mede door of namens haar bezwaar is gemaakt en derhalve ten onrechte krachtens artikel 6:13 van de Awb het door haar tegen het besluit van 15 maart 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit het bezwaarschrift en de aanvulling daarop blijkt dat namens haar bezwaar is gemaakt. Volgens haar is hierbij van belang dat de minister in het besluit van 15 maart 2012 heeft vermeld dat het bezwaarschrift namens haar is ingediend.
1.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
1.2. De rechtbank heeft niet onderkend dat uit het bezwaarschrift en de aanvulling daarop moet worden afgeleid dat de indienend advocaat heeft beoogd zowel namens de vreemdeling, die de aanvraag heeft ingediend en op wier toelating de aanvraag ziet, als de persoon bij wie zij wil verblijven bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2011 te maken. Hierbij is van belang dat het bezwaarschrift de naam, geboortedatum en het vreemdelingennummer van de vreemdeling vermeldt en de aanvulling op het bezwaarschift de naam en het vreemdelingennummer van de vreemdeling en de zin '[n]amens cliënten behoud ik mij het recht voor de gronden nog verder aan te vullen' vermeldt.
De rechtbank heeft het door de vreemdeling ingestelde beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 24 oktober 2012 in zaak nr. 12/11996;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de minister van Buitenlandse Zaken aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Hartsuiker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013
620