ECLI:NL:RVS:2013:BZ8696

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201300902/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om uitzetting achterwege te laten op grond van medische redenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 december 2012. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 18 juli 2012 vernietigd, waarin het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitzetting achterwege te laten op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond was verklaard. De vreemdeling had aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand het niet verantwoord maakte om te reizen, maar de staatssecretaris had in zijn besluit gesteld dat er geen medische noodsituatie was die uitzetting zou verhinderen.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de vreemdeling niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. De staatssecretaris had moeten afwegen of het horen van de vreemdeling noodzakelijk was, vooral gezien het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat op basis van de medische situatie van de vreemdeling was opgesteld. De Raad van State concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht van het horen van de vreemdeling heeft kunnen afzien. De grief van de staatssecretaris slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van 18 juli 2012 alsnog ongegrond. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de Raad van State de proceskosten niet toewijst.

Uitspraak

201300902/1/V3.
Datum uitspraak: 28 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 december 2012 in zaak nr. 12/23233 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een verzoek van de vreemdeling om op voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Volgens paragraaf B8/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van belang, blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien:
- de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
- de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
- de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
- de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.
Volgens paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000, zoals die luidde ten tijde van belang, wordt onder medische noodsituatie die situatie verstaan, waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder "op korte termijn" wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
2.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 20 juni 2011 blijkt dat het BMA informatie heeft ingewonnen bij de behandelend psychiater van de vreemdeling en daarmee op de hoogte was van de aard en frequentie van de behandelcontacten en de rol van de behandelaar. Het nader toelichten van diezelfde rol door de behandelend psychiater in de bezwaarfase, levert geen grond op om de vreemdeling te horen. Dat de behandelend psychiater in haar brief van 8 juli 2011 de conclusie van het BMA-advies niet deelt vanwege verschil van inzicht, levert evenmin een grond op om te horen. Bovendien heeft de arts van het BMA in het BMA-advies van 20 juni 2011 gerapporteerd dat met betrekking tot de psychische klachten enige toename, maar geen medische noodsituatie bij uitblijven van behandeling valt te verwachten. In combinatie met de vaststelling dat van de zijde van de behandelend psychiater geen gewag is gemaakt van psychotische, suïcidale en/of crisissituaties bij de vreemdeling, was op voorhand duidelijk dat ook deze bezwaargrond niet kon leiden tot een andersluidend besluit, aldus de staatssecretaris.
2.2. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
2.3. Het BMA heeft op 20 juni 2011 aan de staatssecretaris advies uitgebracht over de medische situatie van de vreemdeling. Uit dit BMA-advies, dat de staatssecretaris ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 27 juni 2011, blijkt dat de opsteller daarvan gebruik heeft gemaakt van de bij het verzoek om advies meegezonden stukken, waaronder een brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling bij de Reinier van Arkel Groep te Den Bosch van 4 februari 2011. Dit advies vermeldt dat, voor zover thans van belang, de behandeling van de vreemdeling voor zijn psychische klachten, welke voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis, bestaat uit gesprekscontacten. Volgens het BMA is wel enige toename van de psychische klachten te verwachten, doch geen medische noodsituatie. De vreemdeling is immers niet evident psychotisch of suïcidaal (geweest) en in het verleden waren er geen crisisachtige situaties en/of (gedwongen) psychiatrische opnames. Verder is de huidige behandeling in zoverre beperkt van aard dat de vreemdeling geen medicatie gebruikt.
2.4. De vreemdeling heeft bij zijn bezwaarschrift van 14 juli 2011 een brief van zijn behandelend psychiater van 8 juli 2011 - die mede een reactie vormt op voormeld BMA-advies van 20 juni 2011 - overgelegd. Uit deze brief blijkt niet dat de behandelend psychiater van de vreemdeling van andere medische gegevens is uitgegaan dan die waarvan de arts van het BMA is uitgegaan. Dat tussen het BMA en de behandelend psychiater verschil van inzicht bestaat over de uit die medische gegevens te trekken conclusie over het ontstaan van een medische noodsituatie bij het uitblijven van een medische behandeling, heeft de rechtbank ten onrechte van belang geacht. Voorts heeft de staatssecretaris terecht in aanmerking genomen dat voldoende inzichtelijk is waarom de behandelend psychiater van de vreemdeling uitgaat van een toename van de psychische klachten maar de arts van het BMA desalniettemin geen noodsituatie op korte termijn verwacht.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van de vreemdeling heeft kunnen afhoren.
De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu geen andere beroepsgronden zijn voorgedragen, het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 18 juli 2012 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 december 2012 in zaak nr. 12/23233;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Roosmalen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2013
53.