201108522/1/V2.
Datum uitspraak: 29 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 11 juli 2011 in zaak nr. 10/32812 in het geding tussen:
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juli 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In het eerste deel van de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank hem ten onrechte niet krachtens artikel 83, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk te reageren op de door de vreemdeling eerst in beroep overgelegde stukken. Hij voert aan dat hoewel de tekst van het huidige artikel 83, vijfde lid, van de Vw 2000 afwijkt van die van artikel 83, derde lid, van de Vw 2000, zoals dat gold tot 1 juli 2010, uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever heeft beoogd om de rechtbank te ontslaan van haar verplichting om de staatssecretaris erop te wijzen dat hij schriftelijk moet reageren op eerst in beroep ingebrachte feiten en omstandigheden.
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat luidde tot 1 juli 2010, houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden, die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
Ingevolge het derde lid verzoekt de rechtbank de staatssecretaris om zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de wederpartij en de rechtbank te laten weten of de ingeroepen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit.
2.2. Ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Vw 2000, zoals dat luidt met ingang van 1 juli 2010, houdt de rechtbank bij het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd.
Ingevolge het vijfde lid laat de staatssecretaris de wederpartij en de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk weten of de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank kan daarvoor een termijn stellen.
Ingevolge het zevende lid, aanhef en onder a, is het vijfde lid niet van toepassing indien aan een schriftelijke reactie redelijkerwijs geen behoefte bestaat.
2.3. De geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging van artikel 83 van de Vw 2000 (Kamerstukken II 2008/09, 31 994, nr. 3, blz. 17-19) vermeldt:
" Het vijfde lid draagt de Minister op om zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling en de rechtbank schriftelijk te laten weten of de gegevens die in beroep zijn aangevoerd gevolgen hebben voor het bestreden besluit en, indien dat het geval is, welke gevolgen dat heeft voor het bestreden besluit. Met deze bepaling wordt de rolvastheid van rechter en bestuur bevestigd en intact gehouden. […]
De Minister zal dus ook zonder dat de rechtbank daarvoor een termijn heeft gesteld, beoordelen of er sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden of relevant nieuw beleid, en waar nodig een nader onderzoek instellen, het bestreden besluit intrekken of wijzigen, of ter zitting op de nieuwe gegevens ingaan. Deze handelwijze bevordert een vlotte procedure en draagt bij aan vermindering van de werklast van de rechtbank.
Dit lijdt uitzondering in een drietal gevallen, die zijn neergelegd in het zevende lid. Ten eerste indien aan een schriftelijke reactie redelijkerwijs geen behoefte bestaat. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gevallen waarin de Minister goed in staat is om ter zitting mondeling op de nieuwe gegevens te reageren. […]
In het kader van het vijfde lid beoordeelt de Minister of een van deze uitzonderingsgronden van toepassing is, zij het vanzelfsprekend onder controle van de rechter. Deze rechterlijke controle komt ook tot uitdrukking in de omstandigheid dat de rechtbank op grond van het bepaalde in het vijfde lid een termijn kan stellen voor een schriftelijke reactie van de Minister. […]
De bepaling in het vijfde lid is anders dan het huidige artikel 83, waarin is vastgelegd dat de rechtbank aan de Minister verzoekt om zo spoedig mogelijk te laten weten wat de consequenties zijn van de nieuwe gegevens voor de bestreden beschikking. Deze andere werkwijze, die een proactieve houding van de IND verlangt, komt de snelheid van de procedure ten goede."
2.4. Uit artikel 83, vijfde lid, van de Vw 2000 vloeit voort dat de rechtbank niet langer verplicht is elke keer wanneer een vreemdeling in beroep gegevens als bedoeld in het eerste lid aanvoert de staatssecretaris te verzoeken om zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de wederpartij en de rechtbank te laten weten of die gegevens aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. De tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling en van het zevende lid wijzen er daarentegen op dat de wetgever van de staatssecretaris verwacht dat hij voortaan op eigen initiatief laat weten of de in beroep aangevoerde gegevens gevolgen hebben voor het bestreden besluit en, zo ja, welke, dan wel de rechtbank verzoekt hem daartoe een termijn te stellen.
3. Hetgeen de staatssecretaris in het tweede deel van de grief aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013