ECLI:NL:RVS:2013:BZ8689

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201201250/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 december 2011. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De minister had op 28 maart 2011 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.

De minister, inmiddels staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet met de vereiste terughoudendheid heeft getoetst of hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank haar eigen oordeel over de beoordeling van het asielrelaas in de plaats heeft gesteld van dat van de staatssecretaris.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had de toetsing niet met de vereiste terughoudendheid verricht en er was geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is alsnog ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201250/1/V2.
Datum uitspraak: 29 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 december 2011 in zaak nr. 11/14423 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. In de derde grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte niet met de gepaste terughoudendheid heeft getoetst of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. De staatssecretaris voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte haar eigen oordeel over de door haar bij de beoordeling betrokken elementen van het asielrelaas in zijn plaats heeft gesteld. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat hij zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is, aldus de staatssecretaris.
3.1. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201201231/1/V2 (ter voorlichting aangehecht) heeft de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2011 in zaak nr. 11/14427, waarbij het beroep van de echtgenote van de vreemdeling gegrond is verklaard, gegrond verklaard, deze uitspraak vernietigd en alsnog het beroep ongegrond verklaard. In deze uitspraak van heden heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank de toetsing niet met de vereiste terughoudendheid heeft verricht en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de echtgenote van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. Gelet op de zeer nauwe samenhang tussen het asielrelaas van de vreemdeling en dat van zijn echtgenote, de omstandigheid dat de staatssecretaris in het besluit van 28 maart 2011 zich op dezelfde gronden op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist als in het besluit met betrekking tot de echtgenote en de rechtbank op dezelfde gronden heeft overwogen dat deze door de staatssecretaris gegeven motivering niet deugdelijk is, heeft de rechtbank ook in onderhavige zaak de toetsing niet met de vereiste terughoudendheid verricht. Gelet op het voorgaande bestaat ook in onderhavige zaak geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling de vereiste positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 december 2011 in zaak nr. 11/14423;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013
638