201200388/1/V4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 22 december 2011 in zaak nr. 10/29324 in het geding tussen:
[appellant], mede voor haar minderjarige zoon,
de minister voor Immigratie en Asiel.
Bij besluit van 23 juli 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar en haar minderjarige zoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede geweigerd om hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling, mede voor haar minderjarige zoon, ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor Immigratie en Asiel een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 23 juli 2010 niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat aan dat besluit een onvoldoende dragende motivering ten grondslag ligt.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het door de vreemdeling overgelegde onderzoeksrapport van mr. Nzuzi Phukuta van 13 juni 2011, nu gerede twijfel bestaat over de onpartijdigheid, objectiviteit en inzichtelijkheid van dit onderzoeksrapport.
Voorts voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat in de door de vreemdeling in beroep overgelegde stukken geen afdoende verklaring kan worden gevonden voor de vage, summiere en ongeloofwaardige verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd en die ertoe hebben geleid dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist.
Tot slot voert de staatssecretaris daartoe aan dat de verklaringen van de vreemdeling niet overeenkomen met de informatie in de door haar overgelegde stukken.
2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.2. De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen dat de staatssecretaris het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan de vreemdeling heeft kunnen tegenwerpen. Deze overweging is in hoger beroep niet bestreden, zodat dit oordeel in rechte vaststaat.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 11 december 2008 in zaak nr. 200804039/1), mogen, indien zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 voordoet, ingevolge het eerste lid van dat artikel - gelezen in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (memorie van toelichting, Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 40-41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels - in het asielrelaas om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.4. In het besluit van 23 juli 2010, waarin de overwegingen uit het voornemen zijn ingelast, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist.
De staatssecretaris heeft overwogen dat het zijns inziens bevreemding wekt dat de vreemdeling heeft verklaard dat de aanhangers van de Bundu dia Kongo niet geloven in Jezus Christus, terwijl uit een openbare bron is gebleken dat de aanhangers van Bundu dia Kongo in Jezus Christus een profeet zien. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij nog nooit heeft gehoord van de politieke tak van de Bundu dia Kongo en dat zij niet weet waarom de Bundu dia Kongo verboden is, terwijl uit openbare bronnen blijkt dat de Bundu dia Kongo een politiek-religieuze beweging is die zegt te streven naar herstel van een prekoloniaal koninkrijk dat bestaat uit de provincie Kongo Central en delen van Angola, de Republiek Congo (Brazzaville) en Gabon. De verklaring van de vreemdeling dat zij zich eerst bewust werd van eventuele problemen voor aanhangers van de Bundu dia Kongo van de zijde van de autoriteiten toen haar vader begin 2009 problemen kreeg, is volgens de staatssecretaris ongeloofwaardig daar uit openbare bronnen blijkt dat aanhangers van de Bundu dia Kongo in het verleden te maken hebben gehad met vervolging en dat de politie in het verleden met geweld is opgetreden tegen aanhangers van de Bundu dia Kongo in onder meer Kongo Central. Naar de mening van de staatssecretaris kan de vreemdeling geen dan wel slechts summiere verklaringen afleggen over de mensen die de bijeenkomsten van de Bundu dia Kongo bijwoonden. De staatssecretaris heeft vermeld dat de vreemdeling niet kan zeggen of de mensen die in de woning van de vreemdeling de kerkdienst van de Bundu dia Kongo bezochten inwoners waren van haar woonplaats Matadi en/of de dorpen in de omgeving. Zelfs is zij niet in staat om te zeggen of er mensen van haar school naar haar woning kwamen om de kerkdienst te bezoeken, aldus de staatssecretaris. Daarnaast kan de vreemdeling niet zeggen of er ook mensen lid zijn van de Bundu dia Kongo die niet tot de Bakongo bevolkingsgroep behoren. Voorts heeft de staatssecretaris het merkwaardig geacht dat de vreemdeling nauwelijks concrete informatie kan verstrekken over vieringen en de kerkdienst van de Bundu dia Kongo. Zo weet de vreemdeling niet hoe een kerkdienst bij de Bundu dia Kongo verloopt bij een geboorte, huwelijk of sterfgeval. Ook blijkt uit openbare bronnen dat sinds april 2008 geen meldingen zijn geweest van geweld tegen aanhangers van de Bundu dia Kongo. De verklaringen van de vreemdeling over de aanval begin 2009 en de inval in haar ouderlijke woning op 12 juli 2009 passen volgens de staatssecretaris derhalve niet in hetgeen bekend is over de behandeling van de Bundu dia Kongo in de Democratische Republiek Congo. Ten slotte heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 23 juli 2010 op het standpunt gesteld dat de eenvoudige wijze waarop de vreemdeling naar gesteld, nadat zij door soldaten gevangen was genomen, is ontsnapt, op zichzelf niet waarschijnlijk overkomt en dat niet valt in te zien waarom een vrouwelijke soldaat de vreemdeling zou helpen ontsnappen, terwijl zij hiermee het risico loopt om zelf problemen te krijgen.
2.5. In beroep heeft de vreemdeling een brief overgelegd van [bestuurder] van 24 juli 2010. Hierin heeft [bestuurder] van de Bundu dia Kongo, verklaard dat de vreemdeling effectief lid is van de Bundu dia Kongo sinds 2 september 2007. Voorts heeft hij vermeld dat de vader en moeder van de vreemdeling beiden zijn gedood door het regeringsleger tijdens de grote massamoord in Kongo Central in 2009.
Voorts heeft de vreemdeling een brief overgelegd van [leider] van de kerk in Matadi, van 24 november 2010. Hierin heeft [leider] verklaard dat de vader van de vreemdeling lid was van de Bundu dia Kongo sinds 2007, maar dat hij omkwam bij de massamoord in juli 2009. Voorts heeft [leider] in deze brief verklaard dat, als de vader lid is van de Bundu dia Kongo, de kinderen automatisch ook lid zijn.
In het in beroep overgelegde onderzoeksrapport van mr. Nzuzi Phukuta van 13 juni 2011 is vermeld dat [bestuurder] heeft verklaard dat hij in de brief van 24 juli 2010 doelt op de massamoord van 12 juli 2009.
2.6. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het asielrelaas van de vreemdeling hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en/of tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen, nu deze stukken geen betrekking hebben op de verklaringen van de vreemdeling over het geloof van de aanhangers van de Bundu dia Kongo in Jezus Christus, over de politieke tak van de Bundu dia Kongo, over de kerkdiensten van de Bundu dia Kongo en over haar ontsnapping nadat zij door soldaten gevangen was genomen. Deze stukken doen derhalve niet af aan het standpunt van de staatssecretaris over de verklaringen van de vreemdeling, zoals weergegeven onder 2.4.
De rechtbank heeft derhalve in de door de vreemdeling overgelegde stukken ten onrechte aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 23 juli 2010 niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat aan dat besluit een onvoldoende dragende motivering ten grondslag ligt. De grief slaagt reeds hierom.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 23 juli 2010 beoordelen in het licht van de daartegen in beroep voorgedragen gronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
4. De vreemdeling heeft geklaagd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat haar asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet heeft gevraagd naar de politieke tak van de Bundu dia Kongo. Rekening houdend met haar trauma, haar leefomstandigheden in de Democratische Republiek Congo, haar leeftijd en haar lage opleiding heeft de vreemdeling haars inziens voldoende informatie verstrekt over de Bundu dia Kongo. De vreemdeling heeft voorts gepersisteerd bij de door haar afgelegde verklaringen over haar ontsnapping nadat zij door soldaten gevangen was genomen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de omstandigheid dat de inval in de woning van haar ouders op 12 juli 2009 niet is opgenomen in het algemeen ambtsbericht inzake de Democratische Republiek Congo van juni 2009 niet betekent dat deze inval niet heeft plaatsgevonden. Dat de inval past in hetgeen bekend is over de behandeling van de Bundu dia Kongo in de Democratische Republiek Congo, blijkt volgens haar uit de door haar overgelegde stukken.
4.1. Op de vreemdeling rust de verplichting te voldoen aan de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr. 200407921/1), wordt hem met name in het nader gehoor deze mogelijkheid geboden, waarbij het aan de vreemdeling is om zijn vluchtmotieven duidelijk naar voren te brengen en niet aan de staatssecretaris om deze met vragen - nader - aan het licht te brengen.
De door de vreemdeling gestelde omstandigheid dat de ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet heeft gevraagd naar de politieke tak van de Bundu dia Kongo, wat daarvan zij, betekent niet dat de vreemdeling niet in de gelegenheid is gesteld eigener beweging datgene naar voren te brengen wat zij ter onderbouwing van haar asielaanvraag van belang acht.
4.2. Gegeven het hiervoor weergegeven toetsingskader en de door de staatssecretaris gegeven motivering in het besluit van 23 juli 2010, zoals weergegeven onder 2.4., bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist.
Het door de vreemdeling gestelde trauma en haar leefomstandigheden in de Democratische Republiek Congo maken dit niet anders, reeds omdat de vreemdeling deze omstandigheden niet nader heeft onderbouwd. Ook de leeftijd van de vreemdeling, die zestien jaar oud was ten tijde van de gestelde inval in haar ouderlijke woning op 12 juli 2009, en het opleidingsniveau van de vreemdeling, die lager onderwijs heeft genoten van september 1999 tot juli 2005 en middelbaar onderwijs van september 2005 tot augustus 2007, staan niet aan het standpunt van de staatssecretaris in de weg.
In de stelling dat de vreemdeling heeft bedoeld dat de aanhangers van de Bundu dia Kongo Jezus Christus als een profeet zien en niet als een zoon van God, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bevreemding wekt dat de vreemdeling verklaart dat de aanhangers van de Bundu dia Kongo niet geloven in Jezus Christus. Reeds omdat volgens de verklaringen van de vreemdeling vanaf het begin van 2009 wekelijks bijeenkomsten van de Bundu dia Kongo werden gehouden op het terrein bij de ouderlijke woning van de vreemdeling, kan in de omstandigheid dat de vreemdeling naar eigen zeggen weinig met haar vader sprak geen verklaring worden gevonden voor de omstandigheid dat de vreemdeling geen dan wel zeer summiere verklaringen heeft afgelegd over haar geloof dan wel de Bundu dia Kongo en de mensen die de bijeenkomsten van de Bundu dia Kongo bijwoonden. De omstandigheid dat bij deze bijeenkomsten niet werd gevraagd naar de afkomst of woonplaats van de aanwezigen of op welke school zij zaten, laat onverlet dat de vreemdeling de aanwezigen zou kunnen herkennen uit haar woonplaats of van haar school. Haar stelling dat zij niet weet welke tradities specifiek voor de Bundu dia Kongo zijn, verklaart voorts niet haar gebrekkige kennis van de Bundu dia Kongo. Nu haar vader predikant was en zij van begin 2009 tot 12 juli 2009 bijeenkomsten van de Bundu dia Kongo heeft bijgewoond, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van de vreemdeling meer kennis mocht worden verwacht.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de vreemdeling tegengeworpen verklaringen over haar gestelde ontsnapping ongerijmd zijn.
4.3. Gelet op het onder 4.2. overwogene, behoeft niet te worden toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van de vreemdeling over de aanval begin 2009 en de inval in haar ouderlijke woning niet passen in hetgeen bekend is over de behandeling van de Bundu dia Kongo in de Democratische Republiek Congo.
5. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris haar ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling" heeft verleend. Ten eerste heeft zij daartoe aangevoerd dat zij het onderzoek naar de opvangmogelijkheden in de Democratische Republiek Congo niet heeft gefrustreerd, nu geen reden bestaat om aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen te twijfelen. Ten tweede heeft zij daartoe aangevoerd dat de staatssecretaris heeft miskend dat de opvang in het opvangcentrum van de Congregatie de Salesianen (Don Bosco) niet adequaat is voor moeders met jonge kinderen, ook omdat zij getraumatiseerd is en haar zoon regelmatig naar het consultatiebureau moet.
5.1. De vreemdeling heeft haar stellingen, dat de opvang in het opvangcentrum van de Congregatie de Salesianen, Don Bosco, niet geschikt is voor moeders met jonge kinderen, dat zij is getraumatiseerd en dat haar zoon regelmatig naar het consultatiebureau moet, niet onderbouwd, zodat deze stellingen reeds daarom niet leiden tot het door haar gewenste resultaat. Nu geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de vreemdeling, naar plaatselijke maatstaven gemeten, geen adequate opvang ontbreekt in Congo, kan in het midden worden gelaten of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling het onderzoek naar de opvangmogelijkheden in de Democratische Republiek Congo heeft gefrustreerd. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 22 december 2011 in zaak nr. 10/29324;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013