ECLI:NL:RVS:2013:BZ8672

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201210157/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 18 oktober 2012 het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel om de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, heeft vernietigd. De vreemdeling had in zijn aanvraag gesteld dat hij problemen ondervond van de zijde van het Poro- en Bondo-genootschap in Sierra Leone, maar de staatssecretaris had deze claims als ongeloofwaardig bestempeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling niet geloofwaardig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 maart 2013 geoordeeld dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de vreemdeling problemen ondervond van de genootschappen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag voldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van de vreemdeling niet geloofwaardig waren, onder andere door tegenstrijdigheden in zijn verklaringen aan te wijzen. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd, waarbij het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 september 2012 ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen en de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van deze beoordelingen. De Afdeling heeft ook aangegeven dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het overleggen van bewijsstukken ter ondersteuning van zijn asielrelaas.

Uitspraak

201210157/1/V4.
Datum uitspraak: 14 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 18 oktober 2012 in zaak nr. 12/30366 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, alsmede geweigerd ten aanzien van hem te onderzoeken of artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) moet worden toegepast. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris allereerst dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbijgaat dat de staatssecretaris voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas gevolgen heeft verbonden aan de omstandigheid dat de vreemdeling geen documenten heeft overgelegd.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 februari 2010 in zaak nr. 200904160/1/V3), zal, indien aan een vreemdeling één van de omstandigheden, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000, is tegengeworpen, volgens paragraaf C14/3.4 (thans: C14/2.4) van de Vreemdelingencirculaire 2000 van de verklaringen van die vreemdeling positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten.
2.2. De voorzieningenrechter heeft, door eerst het oordeel van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas te toetsen, zonder daarbij het oordeel van de staatssecretaris met betrekking tot het niet overleggen van documenten door de vreemdeling te betrekken, de betekenis van voormeld artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet onderkend. De grief slaagt in zoverre.
3. Voorts klaagt de staatssecretaris in zijn grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat noch uit het voornemen noch uit het besluit van 21 september 2012 blijkt dat hij het ongeloofwaardig heeft geacht dat de vreemdeling problemen heeft ondervonden van de zijde van zowel het Poro- als het Bondo-genootschap. De voorzieningenrechter heeft volgens de staatssecretaris dan ook ten onrechte overwogen dat hij heeft nagelaten de zwaarwegendheid te beoordelen van het relaas van de vreemdeling dat deze als gevolg van zijn fysieke toestand in een sociaal isolement verkeerde, zodat het besluit van 21 september 2012 een deugdelijke motivering ontbeert.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 9 januari 2008 in zaak nr. 200706294/1) behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door een vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris en kan die beoordeling door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. De maatstaf bij die te verrichten toetsing is niet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid van het relaas, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris, gelet op de motivering neergelegd in het voornemen en het besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
3.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit tot afwijzing van de aanvraag, waarin het voornemen daartoe is herhaald en ingelast, op het standpunt gesteld dat de feitelijke gebeurtenissen die ten grondslag liggen aan de reden tot het vertrek van de vreemdeling uit Sierra Leone niet geloofwaardig worden bevonden. Daaraan heeft hij, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat de vreemdeling tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, zoals de omstandigheid dat hij in eerste instantie heeft verklaard dat hij vermoord zal worden door het Poro-genootschap omdat hij de regels niet heeft gerespecteerd en dat hij in tweede instantie heeft verklaard dat hij niets verkeerd heeft gedaan bij zijn eigen genootschap en dat hij niet gezocht wordt door het Poro-genootschap. Voorts heeft de vreemdeling tegenstrijdige en bevreemdende verklaringen afgelegd over zijn relaas dat zijn zus tegen haar wil is vastgehouden door het Bondo-genootschap, alsmede over hun ontsnapping en hun verblijf in de plaats Zime. Daartoe heeft de staatssecretaris in het voornemen onder meer gewezen op de omstandigheid dat de vreemdeling in eerste instantie heeft verklaard dat zijn zus door meerdere vrouwen werd vastgehouden in het bos en in tweede instantie dat zijn zus slechts door één vrouw bewaakt werd. Voorts heeft de vreemdeling in het eerste gehoor verklaard dat hij van januari 2012 tot mei 2012 in Zime heeft verbleven en in het nader gehoor heeft hij verklaard dat dat van januari 2011 tot juli 2011 is geweest. De door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen met de genootschappen acht de staatssecretaris niet geloofwaardig, zodat er geen aanwijzing is dat de vreemdeling in de negatieve aandacht van de genootschappen staat.
3.3. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen heeft de voorzieningenrechter ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat uit het besluit en het daarin ingelaste voornemen niet volgt dat de staatssecretaris het relaas van de vreemdeling dat hij problemen heeft ondervonden van de zijde van zowel het Poro- als het Bondo-genootschap ongeloofwaardig heeft geacht. De voorzieningenrechter heeft niet onderkend dat mitsdien geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen geloof wordt gehecht aan de door de vreemdeling gestelde reden van vertrek in 2011, namelijk dat de chief van Zime de vreemdeling en zijn zus dreigde uit te leveren aan het Bondo-genootschap. Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, hoefde de staatssecretaris reeds gelet hierop niet te beoordelen of de fysieke toestand van de vreemdeling en het sociale isolement waarin hij deswege stelt te hebben verkeerd, zwaarwegend zijn.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 21 september 2012, toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op het vorenoverwogene, nog moet worden beslist.
5. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris hem ten onrechte het ontbreken van documenten, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen.
De enkele stelling van de vreemdeling dat hij afhankelijk was van zijn reisagent en dat deze na de paspoortcontrole overhandiging van zijn paspoort aan hem verlangde, kan niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de staving - waar mogelijk - van zijn reis- en asielrelaas. Reeds hierom heeft de staatssecretaris de vreemdeling het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 in redelijkheid kunnen tegenwerpen. De beroepsgrond faalt.
5.1. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft beoordeeld of aanleiding bestaat om artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing te achten.
Deze grond faalt evenzeer. In de door de vreemdeling gestelde fysieke omstandigheden en klachten hoefde de staatssecretaris geen aanleiding te zien om onderzoek naar zijn reisvaardigheid te doen, te minder nu nog geen sprake was van een daadwerkelijke uitzetting.
5.2. De vreemdeling heeft tenslotte betoogd dat hij bij terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) strijdige behandeling loopt, vanwege zijn sociale problemen in het bijzonder met het Bondo-genootschap als gevolg van zijn medische toestand.
Vaststaat dat de staatssecretaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het asielrelaas van de vreemdeling, waaronder zijn vrees voor het Bondo-genootschap, ongeloofwaardig is. De staatssecretaris heeft mitsdien terecht het standpunt ingenomen dat uit het vluchtrelaas van de vreemdeling niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat juist de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden handeling.
6. Het beroep tegen het besluit van 21 september 2012 is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 18 oktober 2012 in zaak nr. 12/30366;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Peute
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013
391.