ECLI:NL:RVS:2013:BZ8671

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209209/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 4 september 2012 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaarde. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel had op 26 juli 2012 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen en een inreisverbod uit te vaardigen. De vreemdeling heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft op 14 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grieven van de vreemdeling, met name die met betrekking tot het inreisverbod, gegrond zijn. De Afdeling stelde vast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de minister vertegenwoordigde, in het voornemen van 17 juli 2012 niet had aangegeven dat er individuele omstandigheden waren die aanleiding konden geven tot het afzien van het inreisverbod. Dit was in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod ongegrond had verklaard en verklaarde het beroep in dat opzicht gegrond. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.416,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 maart 2013.

Uitspraak

201209209/1/V2.
Datum uitspraak: 14 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 4 september 2012 in zaak nr. 12/24009 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 september 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift als grieven 1 en 2 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. De in grief 3 opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling reeds beantwoord bij uitspraak van 15 juni 2012 in zaak nr. 201201202/1/V4. Uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris, nu hij in het voornemen van 17 juli 2012 noch op enig ander moment in de bestuurlijke fase aan de vreemdeling kenbaar heeft gemaakt dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het afzien van het opleggen van een inreisverbod dan wel verkorting van de duur van het op te leggen inreisverbod en dat het aan de vreemdeling is dergelijke individuele omstandigheden naar voren te brengen, het besluit van 26 juli 2012 in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb heeft genomen.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierin het beroep gericht tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard, en voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gericht tegen het inreisverbod gegrond verklaren en het besluit van 26 juli 2012 in zoverre vernietigen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 4 september 2012 in zaak nr. 12/24009, voor zover hierin het beroep gericht tegen het inreisverbod van 26 juli 2012 ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het inreisverbod van 26 juli 2012;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013
284-698.