ECLI:NL:RVS:2013:BZ8666

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206533/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 5 juni 2012. De rechtbank had eerder de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de minister voor Immigratie en Asiel hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De besluiten van de minister dateren van 19 september 2011 en 16 november 2011. De vreemdelingen hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij hun Afghaanse nationaliteit niet aannemelijk hebben gemaakt. Ze hebben verklaringen van de Afghaanse ambassade overgelegd, waaruit blijkt dat zij Afghaanse staatsburgers zijn. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat deze verklaringen onvoldoende zijn, omdat ze gebaseerd zouden zijn op een W-document. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdelingen gegrond verklaard. De rechtbank had niet onderkend dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd had dat de vreemdelingen niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij de Afghaanse nationaliteit bezitten. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen alsnog gegrond verklaard. De besluiten van de minister zijn vernietigd en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdelingen.

Uitspraak

201206533/1/V1.
Datum uitspraak: 12 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdelingen],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 5 juni 2012 in zaken nrs. 11/32720 en 11/39848 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluiten van 19 september 2011 en 16 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juni 2012 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.    Bij brief van 14 augustus 2012 hebben de vreemdelingen een verslag van de presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Afghanistan van 3 augustus 2012 overgelegd. Nu dit stuk dateert van na de aangevallen uitspraak en ook de inhoud ervan ziet op de periode daarna, kan het niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. De uitspraak van de rechtbank is ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dwingend als object van hoger beroep aangewezen en de rechtbank heeft dit stuk niet bij de beoordeling van het beroep kunnen betrekken.
3.    In de enige grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij hun Afghaanse nationaliteit niet alsnog aannemelijk hebben gemaakt met het overleggen van de verklaringen van de ambassade van Afghanistan (hierna: de ambassade), omdat deze verklaringen zijn gebaseerd op het W-document. De vreemdelingen voeren aan dat de vermelding van het nummer van het W-document in de verklaringen niet betekent dat dit de grondslag is geweest voor de ambassade om de verklaringen af te geven en dat de ambassade geen eigen onderzoek naar de nationaliteit van de vreemdelingen heeft verricht. Zij zijn in persoon bij de ambassade geweest en de verklaringen zijn gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken van Afghanistan, aldus de vreemdelingen.
3.1.    De ambassade te 's-Gravenhage heeft op 8 december 2011 twee op naam van de vreemdelingen gestelde verklaringen, voorzien van pasfoto's, afgegeven, waarin is vermeld dat deze Afghaans staatsburger zijn. De enkele omstandigheid dat het nummer van het W-document in de verklaringen is vermeld, is onvoldoende om aan te nemen dat de Afghaanse ambassade zich bij het afgeven van de verklaringen alleen op het W-document heeft gebaseerd. De staatssecretaris heeft niet gesteld dat de verklaringen vervalst dan wel vals zijn of afgegeven zijn door een daartoe niet bevoegde instantie. Gelet hierop heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat de vreemdelingen met het overleggen van de verklaringen van de ambassade niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de Afghaanse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 19 september 2011 en 16 november 2011 alsnog gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen.
5.    De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 5 juni 2012 in zaken nrs. 11/32720 en 11/39848;
III.    verklaart de in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van 19 september 2011, kenmerk 0905-04-1524, en 16 november 2011, kenmerk 0907-20-1034;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Willems
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013
412-688.