ECLI:NL:RVS:2013:BZ8664

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201204288/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de minister voor Immigratie en Asiel is opgelegd. Op 13 januari 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Dit besluit werd op 16 maart 2012 verkort tot één jaar. De vreemdeling heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 maart 2012 de beroepen ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 maart 2013 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat zij ten onrechte niet de gelegenheid is geboden Nederland zelfstandig te verlaten, wat de grondslag vormde voor het inreisverbod. De Afdeling overweegt dat de vreemdeling op 17 februari 2012 naar Vietnam is uitgezet en dat de terugkeerverplichting is nageleefd. De duur van het inreisverbod was op 18 februari 2013 verstreken, waardoor het terugkeerbesluit niet meer aan een eventuele toekomstige inbewaringstelling ten grondslag kan worden gelegd. De Afdeling heeft eerder de inbewaringstelling van de vreemdeling onrechtmatig bevonden en schadevergoeding toegekend.

Gezien deze omstandigheden heeft de vreemdeling geen belang meer bij het hoger beroep, dat daarom kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing is genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, recht doende in naam der Koningin, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.

Uitspraak

201204288/1/V3.
Datum uitspraak: 12 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 maart 2012 in zaak nr. 12/1577 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2012 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de minister de duur van het inreisverbod verkort tot één jaar. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 20 maart 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het terugkeerbesluit en het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.    Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de vreemdeling op 17 februari 2012 naar Vietnam is uitgezet. In het hogerberoepschrift heeft de vreemdeling betoogd dat de staatssecretaris haar ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden Nederland zelfstandig te verlaten. Nu dit de grondslag vormt van het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod en zij voorts ten onrechte op basis van het terugkeerbesluit in bewaring is gesteld, heeft zij belang bij het hoger beroep, aldus de vreemdeling.
2.2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 8 augustus 2011 in zaak nr. 201105786/1/V3 overweegt de Afdeling dat aan de met het terugkeerbesluit vastgestelde terugkeerverplichting is voldaan, nu de vreemdeling na de uitreiking van dat besluit naar Vietnam is uitgezet. De duur van het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod is derhalve op 18 februari 2013 verstreken. Voorts kan het terugkeerbesluit niet meer aan een eventueel toekomstige inbewaringstelling ten grondslag worden gelegd. De Afdeling heeft daarnaast de inbewaringstelling van de vreemdeling reeds bij uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201201704/1/V3 van meet af aan onrechtmatig bevonden en de vreemdeling om die reden schadevergoeding toegekend. Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling geen belang meer bij het hoger beroep.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Den Dulk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013
565-689.