ECLI:NL:RVS:2013:BZ8447

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208393/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D.L. Bolleboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon

In deze zaak gaat het om de invordering van een verbeurde dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon. Het college had op 24 maart 2011 besloten om een dwangsom van € 30.000,00 in te vorderen van [wederpartij] wegens overtreding van een last om het gebruik van een pand in strijd met de bestemming te beëindigen. Na bezwaar van [wederpartij] werd dit bedrag op 8 november 2011 gematigd tot € 20.000,00. De rechtbank Alkmaar verklaarde op 12 juli 2012 het beroep van [wederpartij] gegrond en vernietigde het besluit van het college. Hierop heeft het college hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak op 14 maart 2013 behandeld. Het college voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het invorderingsbesluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De Raad overwoog dat de rechtbank niet had onderkend dat de last om de looppaden vrij te houden niet was nageleefd, en dat de invordering van de dwangsom terecht was. De Raad concludeerde dat de rechtbank had miskend dat de definitie van detailhandel relevant was voor de beoordeling van de overtreding.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van het college gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De Raad oordeelde dat de last niet slechts een eenmalige ontruiming van de looppaden vereiste, maar dat deze vrij gehouden moesten worden, wat niet was gebeurd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201208393/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon, gevestigd te Anna Paulowna,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 juli 2012 in
zaak nr. 12/13 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [wederpartij] verbeurde dwangsom ter hoogte van € 30.000,00.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2011 herroepen, in die zin dat het in te vorderen bedrag is gematigd tot een bedrag van € 20.000,00.
Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2011 vernietigd en zelf in de zaak voorziend, het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2013, waar het college, vertegenwoordigd door D. Treffers, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen twee maanden na verzending van dat besluit het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te [plaats] in strijd met de daaraan gegeven bestemming, ten behoeve van detailhandel voor particulieren te beëindigen en beëindigd te houden.
Tevens is [wederpartij] bij dit besluit gelast om de goederen die in de looppaden staan te verwijderen, zodat de looppaden vrij zijn. Nu [wederpartij] tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is dit in rechte onaantastbaar.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wieringerwerf 2009" rust op het perceel de bestemming "Bedrijventerrein BT".
Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften, is het uitoefenen van detailhandel op deze bestemming niet toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder u, van de planvoorschriften wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het terecht tot invordering van de verbeurde dwangsom is overgegaan, omdat [wederpartij] ook na het verstrijken van de begunstigingstermijn detailhandel uitoefent op het perceel. Het college wijst daarbij op de inrichting van het pand als winkel, het assortiment, de wijze van aanbieding van de goederen en het vermelden van de prijzen met inbegrip van de omzetbelasting. Dat [wederpartij] gebruik maakt van een pasjessysteem maakt het bedrijf volgens het college geen groothandel, nu dat niet uitsluit dat ook aan particulieren wordt verkocht. Ook ten aanzien van het vrijmaken van de looppaden heeft de rechtbank miskend dat de last niet is nageleefd, aldus het college. Het stelt dat de rechtbank in dit verband ten onrechte heeft overwogen dat de last alleen ziet op het verwijderen van de goederen die op het moment van het opleggen van de last in de looppaden stonden.
3.1. Het college betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het zijn besluit om dwangsommen in te vorderen ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Het college heeft aan het invorderingsbesluit de controlerapporten met bijbehorende foto’s van twee toezichthouders van het college van 12 en 20 januari 2011 en van 3 februari 2011 ten grondslag gelegd.
In aanmerking genomen hetgeen uit deze rapporten naar voren komt wat betreft de inrichting van het pand als winkel, het assortiment, het feit dat de producten in kleine hoeveelheden te koop worden aangeboden en dat de prijzen in de winkel met inbegrip van de omzetbelasting worden vermeld, hetgeen erop duidt dat de verkoopinspanningen zijn gericht op de eindverbruiker, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de last, wat betreft het voeren van detailhandel op het perceel, is overtreden.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is daarbij niet van doorslaggevend belang dat met de eerdergenoemde controlerapporten niet is vastgesteld dat in de winkel op die momenten daadwerkelijk goederen aan particulieren werden verkocht. Uit de definitie van "detailhandel" in artikel 1, onder u, van de planvoorschriften, volgt immers dat door het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, detailhandel plaatsvindt. De stelling van [wederpartij] dat deze definitie niet relevant is, nu het er uitsluitend om gaat of aan het gestelde in de last is voldaan, slaagt niet, nu de last erop is gericht om overtreding van de voor dit geschil relevante bestemmingsplanvoorschriften ongedaan te maken.
Het college betoogt eveneens terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ook het pasjessysteem dat [wederpartij] hanteert, onvoldoende zekerheid biedt dat geen, althans nagenoeg geen detailhandel plaatsvindt. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit het controlerapport van 3 februari 2011 volgt dat op dat moment een klant in de winkel aanwezig was die geen pas kon tonen.
Ten aanzien van de invordering van verbeurde dwangsommen vanwege overtreding van de last ter zake van het vrijmaken van de looppaden met het oog op de brandveiligheid, wordt overwogen dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet kan worden staande gehouden dat deze last uitsluitend ziet op het verwijderen van de goederen die ten tijde van het opleggen van de last in de looppaden stonden. De last luidt op dit punt letterlijk: "De goederen die in de looppaden staan, moeten worden verwijderd, zodat de looppaden vrij zijn."
Reeds gezien het doel en de strekking van het overtreden voorschrift, artikel 2.3.2, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, zoals dit luidde ten tijde in geding, namelijk het bevorderen van de brandveiligheid, is duidelijk dat de last beoogt de looppaden vrij te houden. Dat doel wordt niet bereikt door eenmalig de paden te ontruimen en vervolgens weer (andere) goederen in de looppaden terug te plaatsen. [wederpartij] kon uit de last redelijkerwijs opmaken dat om te voldoen aan de last niet voldoende was het eenmalig vrijmaken, maar het vrijhouden van de looppaden. Nu uit de controlerapporten volgt dat na het verstrijken van de begunstigingstermijn de looppaden niet vrij waren, is de last niet nageleefd.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 8 november 2011 van het college alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 juli 2012 in zaak nr. 12/13;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013
641.