201207668/1/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 juni 2012 in zaak nr. 12/135 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het college besloten een wandarmatuur aan te brengen aan de gevel van het pand [locatie 1] te Hoorn.
Bij besluit van 1 december 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2013, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door N.J.J. Rood, R.V. van der Neut en K. van Leenen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 2:21, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 APV (hierna: APV), is de rechthebbende op een bouwwerk verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat het toepassen van Oudhollandse verlichting in de binnenstad in overeenstemming is met de leidraad Hoorn Kern Gezond 2004. Het pand is geen monument of beeldbepalend pand, zodat het besluit niet voorgelegd hoefde te worden aan de commissie voor Monumenten en Welstand. Aangezien de straten en loopzones te smal zijn voor lichtmasten, worden geen lichtmasten maar wandarmaturen geplaatst, aldus het college.
3. [appellante] betoogt dat het bestreden besluit behoort tot een reeks frauduleuze handelingen van het college, waaronder het splitsen en samenvoegen van de panden [5 locaties] tot het adres [locatie 1], met [appellante] als eigenaar. Op haar naam zijn voorzieningen als verzekering, energie en belasting getroffen. Zij was hier destijds echter niet van op de hoogte, aldus [appellante]. Zij stelt slechts eigenaar te zijn van het pand [locatie 2] doorlopend naar [locatie 1] en niet van de panden [locatie 3] en [locatie 4] en [locatie 5].
3.1. Hetgeen [appellante] betoogt ten aanzien van de gestelde frauduleuze handelingen van het college kan in deze zaak niet worden beoordeeld. In deze zaak is slechts aan de orde of [appellante] terecht de verplichting is opgelegd de plaatsing van de wandarmatuur aan haar pand toe te laten. Niet in geschil is dat zij eigenaar is van het pand aan de [locatie 1], waaraan de wandarmatuur bevestigd is. De vraag of [appellante] tevens eigenaar is van de overige panden, valt buiten de omvang van het geding.
4. [appellante] betoogt dat zij in de beroepsprocedure niet het gehele verweerschrift van het college heeft ontvangen. Zij heeft zich daardoor niet voldoende op de zitting bij de rechtbank kunnen voorbereiden, waarna ze heeft besloten aldaar niet ter zitting te verschijnen.
4.1. De rechtbank heeft met de belangen van [appellante] voldoende rekening gehouden door haar in de gelegenheid te stellen voorafgaande aan de zitting van de ontbrekende pagina’s kennis te nemen. Het feit dat [appellante] niet ter zitting bij de rechtbank is verschenen, komt dan ook voor haar risico.
5. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college het lichtplan aan de commissie voor Monumenten en Welstand had moeten voorleggen, omdat haar pand, anders dan het college stelt, een monument is. Zij voert hiertoe aan dat een monumentenvergunning is verleend voor [locatie 2 en 3]/[locatie 1 en 4], waartoe haar pand behoort. [appellante] voert tevens aan dat de wandarmatuur en het al aan haar pand hangende reclamebord van Aldi niet bij de gevel passen en aan het authentieke karakter ervan afbreuk doen.
[appellante] stelt voorts dat er in de straat geen gelijkmatige verdeling van de verlichtingsarmaturen is. De wandarmatuur had daardoor op een ander pand dan het hare moeten worden bevestigd.
5.1. Uit de monumentenvergunning van 21 december 2004 volgt dat een bouwvergunning is aangevraagd voor een verbouwing aan [locatie 2 en 3]/[locatie 1 en 4]. Een monumentenvergunning voor de verbouwing was noodzakelijk met betrekking tot [locatie 3], omdat dat pand een van gemeentewege beschermd monument is. De monumentenvergunning voor dat pand maakt niet dat de overige panden ook als monument worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu het pand aan de [locatie 1] geen monument is, het college het concrete lichtplan niet aan de commissie voor Monumenten en Welstand ter toetsing hoefde voor te leggen.
5.2. Uit het besluit van 8 juni 2011 volgt dat het plaatsen van een wandarmatuur aan het pand aan de [locatie 1] noodzakelijk is om het openbaar gebied voldoende, veilig en volgens een gelijkmatig gestructureerd patroon te verlichten. Door een ingenieursbureau is een gelijkmatige verdeling van de openbare verlichting gemaakt. Het college stelt dat het na overleg met Bureau Erfgoed deze indeling heeft aangepast, opdat aan monumenten en beeldbepalende panden geen wandarmatuur behoefde te worden bevestigd, waarvoor de commissie voor Monumenten en Welstand naar alle waarschijnlijkheid geen positief advies zou geven. Het college stelt voorts dat bij de herindeling zoveel mogelijk de lineaire verdeling van de verlichting is behouden.
5.3. De Afdeling ziet geen reden aan het door het college gestelde te twijfelen. Uit het uittreksel monumentenkaart ten aanzien van Dubbele Buurt volgt dat het pand aan de [locatie 1] niet is aangewezen als monument of beeldbepalend pand. De omliggende panden zijn dit wel. De enkele omstandigheid dat aan [locatie 1] al een reclamebord hing, heeft het college onvoldoende kunnen achten om van de beoogde gelijkmatige verdeling van de verlichting af te wijken.
5.4. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het plaatsen van de wandarmatuur aan de gevel van het pand van [appellante].
6. [appellante] betoogt voorts dat het college Aldi niet bij de voorbereiding van het besluit had mogen betrekken, omdat Aldi in haar pand onrechtmatig een supermarkt exploiteert.
6.1. Dit betoog kan niet slagen. Het college stelt dat het bij de voorbereiding van het lichtplan onder meer de overlegstructuur van de bewoners en zaakvoerenden heeft geraadpleegd. Aldi exploiteert een supermarkt in het pand en had een reclamebord aan de gevel van [locatie 1] op de plek waar het college een wandarmatuur wilde plaatsen. Dit reclamebord is in overleg met Aldi verplaatst. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht diende het college een besluit zorgvuldig voor te bereiden. Het overleg met de zaakvoerenden droeg hier aan bij.
7. [appellante] heeft ter zitting de Afdeling verzocht het reclamebord van Aldi van haar pand te laten verwijderen. Dit verzoek kan niet worden ingewilligd, reeds omdat het geding slechts op de plaatsing van de wandarmatuur betrekking heeft.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013