ECLI:NL:RVS:2013:BZ8424

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201210807/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en huurtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 12 oktober 2012 geoordeeld dat de besluiten van de Belastingdienst om de zorgtoeslag en huurtoeslag van de wederpartij over 2007 op nihil vast te stellen, onterecht waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde de besluiten, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. De Belastingdienst had de zorgtoeslag van de wederpartij over 2007 definitief op nihil vastgesteld en het teveel betaalde voorschot teruggevorderd. De wederpartij had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte had gehandeld en kende de wederpartij een schadevergoeding van € 2.000,00 toe. De Belastingdienst ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep betoogde de Belastingdienst dat de rechtbank had miskend dat de besluiten betrekking hadden op hetzelfde berekeningsjaar en dat er maar één procedure was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de procedures niet op hetzelfde onderwerp betrekking hadden, omdat de besluiten verschillende toeslagen betroffen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de grondslag van de schadevergoeding losstond van de inhoud van de tegen de besluiten gemaakte bezwaren.

Daarnaast betoogde de Belastingdienst dat de omstandigheden moesten leiden tot matiging van de schadevergoeding. De Afdeling oordeelde dat de situatie in het aangehaalde arrest van het EHRM niet vergelijkbaar was met de onderhavige zaak. De Belastingdienst had geen recht op matiging van de schadevergoeding.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Belastingdienst werd veroordeeld tot betaling van griffierecht van € 466,00.

Uitspraak

201210807/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 oktober 2012 in de zaken nrs. 12/728 en 12/729 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [wederpartij] over 2007 definitief op nihil vastgesteld en het teveel betaalde voorschot van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 12 november 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag over dat jaar definitief op nihil vastgesteld en het teveel betaalde voorschot van haar teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 april 2012 heeft de Belastingdienst de door [wederpartij] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven en de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding aan [wederpartij] van € 2.000,00 aan geleden schade. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank bij de toekenning van € 2.000,00 aan schadevergoeding heeft miskend dat de in bezwaar bestreden besluiten betrekking hadden op hetzelfde berekeningsjaar, in beide zaken bezwaar werd gemaakt tegen hetzelfde toetsingsinkomen, [wederpartij] met één brief tegen beide besluiten beroep heeft ingesteld, ten behoeve van de zitting bij de rechtbank één pleitnota heeft ingediend en de rechtbank één uitspraak heeft gedaan, zodat er maar één procedure was.
1.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de procedures niet op hetzelfde onderwerp betrekking hadden, nu de in bezwaar bestreden besluiten verschillende toeslagen betroffen. Dat [wederpartij] tegen de besluiten van 24 oktober 2008 en 12 november 2008 dezelfde beroepsgronden heeft aangevoerd, brengt niet mee, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat het om één procedure gaat. De grondslag van de schadevergoeding en het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, staan los van de inhoud van de tegen de besluiten gemaakte bezwaren en de uiteindelijke uitkomst van het geding. Dat [wederpartij] bij één geschrift beroep heeft ingesteld, de rechtbank de zaken gezamenlijk heeft behandeld en in beide procedures één uitspraak heeft gedaan, leidt evenmin tot het met het betoog beoogde resultaat.
2. De Belastingdienst betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat de voormelde omstandigheden in elk geval moesten leiden tot matiging van de schadevergoeding. De Belastingdienst haalt in dit verband het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (Grote kamer; hierna EHRM) 15 oktober 2008 in zaak nr.27278/03 (Arvanitaki en 90 anderen/Griekenland) aan.
2.1. Ook dat betoog faalt. De in dat arrest aan de orde zijnde situatie is niet vergelijkbaar met de onderhavige. In die zaak heeft het EHRM geoordeeld dat de matigende omstandigheid er in was gelegen dat de spanning en frustratie, veroorzaakt door de lange duur van de procedure, met anderen kon worden gedeeld. Een zodanige matigende invloed gaat niet uit van de omstandigheid dat niet in één, maar in twee procedures de redelijke termijn is overschreden.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013
17.